Het originele toneelstuk was in 1968 baanbrekend. Misschien hadden ze het beter daarbij kunnen laten.
'The Boys in the Band… is not a musical.' Zo luidde de tagline toen in 1970 het toneelstuk The Boys in the Band voor het eerst werd verfilmd (door niemand minder dan William Friedkin, nog voor The French Connection en The Exorcist). Een waarder woord is niet vaak gesproken. Het originele toneelstuk van Mart Crowley was in 1968 baanbrekend – voor het eerst maakte een groot theaterpubliek kennis met de persoonlijke belevingswereld van een groep homoseksuele mannen – maar het is ook een behoorlijk pittige zit, zoveel vitriool en zelfhaat wordt er over de kijker uitgestort. Dat is in deze nieuwe filmversie uit de koker van Ryan Murphy, gebaseerd op de Amerikaanse revival uit 2018, met originele cast, helaas niet anders (ik zag zelf in 2016 een Engelse versie, met Mark Gatiss in de rol van Harold, ‘een 32-jaar oude, pokdalige, joodse nicht’).
The Boys in the Band draait om een verjaardagspartijtje dat volledig uit de hand loopt. Het is een feestje voor Harold (Zachary Quinto, Heroes , Star Trek: The Future Begins), georganiseerd door en bij Michael (Jim Parsons, The Big Bang Theory ). Dan verschijnt plots Alan (Brian Hutchison), een oud-studiegenoot van Michael en zelfverklaard heteroseksueel, ten tonele. Uiteraard net op het moment dat de feestvierders bezig waren met een jaren zestig variant van de Macarena.
De stemming slaat direct om. Iedereen, behalve Emory (Robin de Jesús), zet zijn heteronormatieve masker op. ‘We waren gewoon een beetje gek aan het doen’, roept Michael meteen verontschuldigend. Ook Hank (Tuc Watkins, Desperate Housewives) verbetert Alan niet wanneer deze denkt dat Hanks geliefde Larry (Andrew Rannells, Girls) gewoon een goede vriend – en huisgenoot – is. In eerste instantie heeft Alan, voor wie iedereen heteroseksueel is tot het tegendeel is bewezen, niet in de gaten dat hij per abuis in een homoseksuele hotspot is beland. Alleen van Emory is hij niet gecharmeerd. ‘Hij is wel wat verwijfd, vind je niet?’
De komst van Alan is als een knuppel in een hoenderhok, al had het verhaal hem misschien niet eens nodig gehad. De vrienden hebben geen heteroman nodig die ze neerbuigend ‘sissy’, ‘fairy’ of ‘fag’ noemt. Dat doen ze zelf al. De personages worstelen allemaal in meer of mindere mate met waarom ze zijn zoals ze zijn. Michael nog het meeste van allemaal. Dat wordt pijnlijk duidelijk wanneer hij, na vijf weken van geheelonthouding, toch weer naar de alcohol grijpt. ‘Let op voor de vijandige flikker. Sober is hij al gevaarlijk; wanneer hij drinkt, is hij dodelijk’, waarschuwt Harold die als een kroesharige Oscar Wilde het dramatische schouwspel van commentaar voorziet.
Gaf het toneelstuk in 1968 een accurate weerspiegeling van hoe de gemiddelde homoseksuele man zich toen voelde? Ik kan het je niet zeggen. Toch hoop ik dat niemand tegenwoordig de volgende opmerking van Michael aan goede vriend Donald (Matt Bomer, The Normal Heart, The Sinner ) als universele waarheid aan zal nemen: ‘Toon me een gelukkige homoseksueel en ik toon je een lijk.’ Dat ook deze nieuwe filmversie zich uitdrukkelijk in het verleden afspeelt en niet in de tegenwoordige tijd biedt enige troost – Crowley schreef in 2002 wel een vervolg, The Men from the Boys - maar toch geeft het geheel een bittere nasmaak die zelfs al het verzamelde charisma en talent van The Boys in the Band niet weg kan nemen.
The Boys in the Band, vanaf 30 september 2020 op Netflix