Net als in het vorige seizoen is Stranger Things 2 opnieuw een (pop)cultureel referentiekader van jewelste. De jaren tachtig blijven een onuitputtelijke inspiratiebron.
Let op! Dit artikel bevat spoilers. Voor de recensie van Stranger Things 2 klik hier.
De eerste aflevering draagt als titel ‘Mad Max’, waarmee wordt verwezen naar nieuwkomer Max (Sadie Sink): een stoere, roodharige skater. Ze vestigt in de lokale arcadehal in Hawkins het ene na het andere record, tot grote frustratie van Dustin (Gaten Matarazzo), die tot voor kort bekend stond als de grote kampioen. Maar Dustin en zijn gezelschap zijn evenwel onder de indruk van de ietwat dolzinnige Max. Waarmee de verwijzing naar de post-apocalyptische roadmovie uit 1979 – Mad Max dus – ook wordt verklaard.
De verhaalwereld van Stranger Things 2 kent bovendien ook postapocalyptische elementen: denk aan de dwarrelende stofdeeltjes in The Upside Down. Alsof er net een atoomboom tot ontploffing is gebracht. Ook is er vanaf de eerste aflevering een opzichtige verwijzing naar een Bijbelse plaag: de pompoenenoogst is mislukt door mysterieuze redenen – in het heilig boek zijn het sprinkhanen die al het voedsel ruïneren. Het duurt trouwens wel even voordat dit vervelende nieuws sheriff Jim Hopper (David Harbour) bereikt: er is nog geen WhatsApp-groep voor boeren, waarin foto’s van de misère kunnen worden uitgewisseld.
Wie de lokale diender wil spreken, zal hem, als hij onvindbaar is op kantoor, op een andere manier moeten traceren. Net zoals Max’ broer Billy (Dacre Montgomery) op een gegeven moment langs de deuren van al haar vrienden moet rijden wanneer haar ouders constateren dat ze niet thuis is gekomen. Dat heeft wel wat: vroeger moest je met je bakelieten telefoon naar de bakelieten telefoon van je schoolvriendje bellen. Dan namen de ouders op en vroeg je of hij of zij thuis was – om een speelafspraak te maken. Als dit niet het geval was, dan stapte je op de fiets, naar de dichtstbijzijnde speeltuin.
De fiets is in Stranger Things dan ook voor de jeugd het equivalent van wat nu de smartphone is. De tweewieler geeft Dustin, Lucas, Will en Max de ultieme vrijheid om te gaan en te staan waar ze willen. Hoewel de walkietalkies ze ook een manier verschaffen om onderling te communiceren. Maar de gebroeders Duffer, de hoofdschrijvers van Stranger Things, gebruiken bovenal de afwezigheid van internet en sociale media als een voortstuwend element van de plot: veel problemen kunnen niet ineens worden opgelost met een sms’je. Online gamen is daarnaast nog een toekomstdroom: de jeugd verzamelt zich nog in arcadehallen, waar ze elkaar fysiek ontmoeten.
De arcadehal is het bastion van de nerd - kijk ook eens de documentaire King of Kong uit 2007. In de nieuwe liefde van Wills moeder Joyce (Winona Ryder), de joviale Bob (Sean Astin), herkennen we de voorganger van het olijke viertal: zo’n vroegere whizzkid die van zijn nerdy hobby zijn baan heeft gemaakt. Hij werkt in de lokale RadioShack – een elektronicaketen – als manusje van alles. Hij programmeert, repareert computers, en verkoopt het nieuwste op het gebied van videocamera’s. Bovendien belandt Bob zelf op een gegeven moment in een levensecht penibel arcadespel, wanneer hij door dokter Owens (Paul Reiser) tijdens een noodsituatie op afstand wordt gedirigeerd: Owens gebruikt beelden van bewakingscamera’s om te bepalen welke kant Bob op moet vluchten.
Zo verandert een onschuldig spel als Disneys Dragon’s Lair in een ijzingwekkende variant van Pacman. Met monsterlijke wezens uit The Upside Down die Bob op de hielen zitten in de hallen van het complex waar dokter Owens en zijn kompanen in het geniep experimenteren. Deze scène roept herinneringen op aan Steven Spielbergs Jurassic Park (1993), met eveneens angstaanjagende, bloeddorstige Velociraptors die zich een weg naar buiten willen moorden. Die vergelijking met Spielberg komt overigens niet uit de lucht vallen: de vier speurders en hun muze Eleven (Millie Bobby Brown) zijn ook allemaal kleine Spielbergjes; nieuwsgierige excentriekelingen.
Wie de nieuwe gelijknamige documentaire over de Hollywoodfilmmaker bekijkt (te zien bij Ziggo Movies & Series XL), zal tot de conclusie komen dat de regisseur van sciencefiction-hits als Close Encounters of the Third Kind (1977) en E.T. (1982) voor de makers van Stranger Things 2 opnieuw dient als de grootste inspiratiebron. Saillant is trouwens dat Spielberg in zijn (familie)films ook dikwijls de dynamiek aan de eettafel vastlegt. Filmjournalist Joost Broeren maakte daar een belangwekkend video-essay over. Dergelijke scènes zien we ook telkens terug in Stranger Things 2, aan de eettafel bij sheriff Jim of tijdens het diner bij Nancy’s (Natalia Dyer) ouders, wanneer er hevig wordt gediscussieerd (en genoten van een KFC-bucket, ook een noviteit, in combinatie met aardappels en groente).
Over Nancy gesproken. Die naam verwijst onder meer naar de toenmalige first lady van de Verenigde Staten: Nancy Reagan. Borden van de presidentscampagne van haar echtgenoot Ronald en zijn running mate George Bush zien we bij menig (Republikeinse) bewoner van Hawkins in de tuin geplant. Nancy verwijst – nog belangrijker – naar een van de first lady’s van de slasherfilm. Wie herinnert zich niet Nancy Thompson uit Nightmare on Elm Street (1985): de brunette die de strijd aangaat met Freddie Krueger. Ook in Stranger Things 2 zien we knipogen naar sleutelscènes uit deze horrorfranchise: met bloedsporen in de gangen van de school en een spannende episode in een ketelhuis.
Daarmee is Stranger Things 2 voortdurend een feest der herkenning voor de jaren 80-kenner. Met de blik van nu creëren de makers Matt en Ross Duffer wel retroactief een romantischere variant van het tijdperk: de helse politiek uit deze tijd wordt bijvoorbeeld bewust verzwegen. Aan de andere kant is er al genoeg fictieve, bovennatuurlijke ellende te bespeuren, en bezien we de verhaalwereld vanuit het perspectief van kinderen. Die houden zich natuurlijk niet zo nadrukkelijk bezig met wereldproblematiek, al helemaal niet in het nietige Hawkins, Indiana. Nee daar houden lieden als Dustin zich bezig met stripboeken, voordat ze hun aandacht verleggen naar hun vrouwelijke klasgenoten.
Andere personages als de iets oudere Steve (Joe Keery) behoren op school juist tot de groep populaire adolescenten. Hij heeft een relatie met Mike’s zus Nancy en ziet er met zijn coole zonnebril uit als een van de nablijvers uit de highschoolfilm The Breakfast Club (1985), of als een van de eigenzinnige pubers uit Ferris Bueller’s Day Off (1986). En dan is er de onuitstaanbare Billy, de broer van Max: uitgerust met een matje, dat destijds werd geassocieerd met white trash. Na close-ups van zijn kentekenplaat en laarzen, wordt Rock You Like a Hurricane afgedraaid van Scorpions. Zo krijgt Billy zijn eigen hair metal-soundtrack, met andere hits als Wango Tango van Ted Nugent.
Muziek voor dommekrachten, zo wordt geïnsinueerd. Want de wellustige Billy oogt niet als de slimste van de klas. Hij wordt echter wel gekroond als de ‘keg king’ die het snelst een voorraad bier consumeert. Daar past de snelle, bluesy, hardrock dan ook wel weer bij. Sowieso sluiten de uitstekend gekozen popnummers naadloos aan op de personages en scènes. Je kan wel raden wat er zal gebeuren wanneer nummers als Time After Time, Should I Stay Or Should I Go Now en Push it to the Limit voorbijkomen. Sfeervolle liedjes ondersteunen sfeervolle momenten. En daar wordt dan ook weer over gediscussieerd: Jonathan (Charlie Heaton) drukt zijn broertje op het hart dat hij beter vrienden kan zijn met de extraverte avant-gardist David Bowie dan met de simpele countryster Kenny Rodgers.
En dan is het tijd voor Trick ’r Treat: Dustin, Lucas, Mike en Will gaan tijdens Halloween langs de deuren om snoep te verzamelen. Verkleed als (de vier) Ghost Busters uit de gelijknamige film uit 1984. Peter Venkman, Raymond Stantz en Egon Spengler (vertolkt door de witte acteurs Bill Murray, Dan Aykroyd en Harold Ramis) waren destijds ongekend populair, in tegenstelling tot de gekleurde Winston (Ernie Hudson) die ook significant minder in beeld verscheen. Toch wordt van de gekleurde Lucas verwacht dat hij Winston speelt, wat hij terecht weigert: hij is Venkman. De tocht langs de deuren wordt vervolgens afgelegd met twee Venkmans, een Stanz en een Spengler. Het geheel wordt vastgelegd op een goednieuwe videocamera waar Bob eerder over zegt: ‘Wen er maar aan, dit is de toekomst!’