Alle platitudes over donker Afrika worden uit de kast getrokken.
Het is een subgenre geworden: films als War Witch (2012) en Beasts of No Nation (2015) waarin de helse belevenissen van kindsoldaten in Afrika worden getoond. In het hart van het continent zijn nog steeds allerlei conflicten gaande; de spreekwoordelijke brandhaarden zijn nog niet beteugeld. Films als Sara’s Notebook herinneren ons eraan dat de problematiek nog steeds nijpend is. Deze thriller speelt zich af in het noorden van de Democratische Republiek Congo (DRC) – de filmset lag in Uganda – waar machtswellustige krijgsheren coltanmijnen exploiteren. Het daaruit afkomstige erts belandt via een reeks omwegen uiteindelijk in de handen van techbedrijven, waar het onder meer in smartphones wordt verwerkt.
De DRC is derhalve geen fijne plek om te resideren. Dat realiseert Madrileen Laura (Belén Rueda) zich maar al te goed. Haar zus Sara (Marian Álvarez) vertrok ooit uit idealistische motieven – een typisch geval van weltschmerz - naar het land en verdween twee jaar geleden van de aardbodem. Nu de vader van de twee zussen aan het dementeren is, heeft Laura nog een extra reden om af te reizen naar de gevaarlijke regio, om daar haar zus te traceren – als ze überhaupt nog leeft. Voor deze reis haalt regisseur Norberto López Amado alle esthetische en culturele platitudes over donker Afrika uit de kast: van generiek getrommel in de jungle tot mystieke inwijdingsrituelen.
Maar eerst volgt nog een trits scènes die zich afspelen in lobby’s van hotels en decadente restaurants. In deze ontmoetingsplaatsen voor witte westerlingen wordt gebakkeleid over de te nemen koers. De rechercheur die Laura wil inhuren spuwt prietpraat als: ‘Weet je wel wat er kan gebeuren met een witte blonde vrouw?’ De protagonist raakt onderwijl de weg kwijt wanneer ze op een marktplein honderden autobusjes ontdek. Het is bijna alsof ze denkt: ‘Mijn hemel, zoveel zwarte mensen, in welk vervoersmiddel zit mijn witte vriend?’ Amado legt onbedoeld de vinger op de zere plek: we zijn in Afrika, maar de Afrikanen komen nauwelijks aan het woord, en dienen vooral als schermopvulling.
Wel rijst terloops nog even de vraag of ontwikkelingshulp zinvol is. Want, zoals Laura constateert: ‘De mensen gedragen zich hier als beesten.’ Nog zo’n oneliner die in een bredere context – de mijnbouw (en dus het geweld) bestaat bij de gratie van westerse gebruikers van technologie – nogal dommig overkomt. Tot overmaat van ramp – de film ontpopt zich als een melodrama - wordt ze diep in de bossen ook nog eens door een slang gebeten. Laura wordt de witte Eva – of bedenk iets anders symbolisch – in donker, zwart Afrika. En haar zus is – zo blijkt tegen het einde - is nog steeds een witte helper; een goeddoener. Een 'white saviour'.