We houden zoveel van mensen dat we onszelf graag terugzien in wat ons omringt. De makers van robots weten dat, blijkt uit Robo Sapiens.
Mae is lief. Als je Mae voor het eerst ziet, houd je onmiddellijk van haar. In de serie Robo Sapiens, waarin Jelle Brandt Corstius de toekomstige rol van robots in onze levens onderzoekt, is Mae de spil van het verhaal. Mae is geen robot. Ze is een meisje van twee jaar, de dochter van Jelle en Marscha. Mae is iemand die, in tegenstelling tot iedereen die die leest, haar gehele leven te maken zal krijgen met robots. Dat je direct en op het eerste gezicht van Mae houdt, is terecht want ze is erg leuk. Tegelijkertijd is het ook gewoon een automatisme. Mae is een klein kind en wij mensen zijn geprogrammeerd om van kleine kindjes te houden. In de eerste aflevering van Robo Sapiens ontmoet Mae de robot Robin. Ze reageert onmiddellijk op het menselijke uiterlijk van de robot. ‘Oren’, roept Mae, en ‘handjes’. Toch kijkt ze met meer interesse in de camera en naar de cameraman dan naar de robot. Ook als Robin aanschuift bij het eten, lijkt Mae niet speciaal in de robot geïnteresseerd. Maar ze vindt de nieuwe tafelgenoot ook niet raar of alarmerend.
[blendlebutton]
Mae accepteert Robin schijnbaar als de zoveelste volwassene, al is dit exemplaar wat stilletjes en van wit plastic. Het is fascinerend om te zien hoe de interactie – of het gebrek daaraan – verloopt. Mae vindt de robot, die oplichtende ogen heeft, praat en luistert, rondrijdt en bewegende armen heeft, in elk geval opmerkelijk normaal. Zo is Mae misschien gewoon geprogrammeerd; Robin oogt en beweegt zo’n beetje als een mens en is dus vrij normaal. Niets om je over op te winden als tweejarige, blijkbaar. Dit is Mae’s eerste ontmoeting met een robot, maar beslist niet de laatste. Om dat te benadrukken kiest Robo Sapiens voor de introductie van een oudere Mae: een 85-jarige geanimeerde versie van haar levert vanuit het jaar 2100 commentaar op die eerste ontmoeting met een robot en op onze tijd. Die oudere Mae doet nogal meewarig over 2017, toen mensen nog niet onsterfelijk waren en robots nog niet alomtegenwoordig en intelligent. Want dat, zo houdt het programma ons voor, staat ons te wachten.
Als Jelle Brandt Corstius de robot voor het eerst ziet, houdt hij onmiddellijk van haar. Althans, hij lijkt in de beginscène van Robo Sapiens als een blok voor het ding te vallen vanaf het moment dat hij de robot uit de enorme kartonnen doos schuift waarin die de fabriek verliet. Het is een Pepper, een robot van het Franse bedrijf Aldebaran. Jelle geeft de Pepper meteen een naam. Voor de zekerheid – want is de robot een hij, een zij, of een het? – een gender-neutrale naam: Robin. Maar al snel besluit hij toch dat Robin een ‘zij’ is. Hij laat haar zelfs een jurk aanmeten, want ‘het voelt toch een beetje naakt op de een of andere manier’, al dat welvende witte plastic. De robot is dus al snel geen apparaat meer maar een meisje met een jurkje. Grappig, want volgens de website van de fabrikant is Pepper een jongen. Je kunt er dus zelf in zien wat je wilt. Iedereen die in Robo Sapiens met Robin wordt geconfronteerd, treedt de robot tegemoet als ware het een soort mens. Dat is in deze serie ook een beetje de narratieve truc, want Robin is letterlijk Jelle’s reisgenoot tijdens diens zoektocht naar de toekomst van mens en robot, die hem over de hele wereld voert. Voor de kijker is Robin tijdens die reis de personificatie van alle robots die ons nog te wachten staan, net zoals Mae de personificatie is van de toekomstige mens. Maar het is meer dan een truc: iedereen die met Robin in aanraking komt, ervaart Robin als een soort mens. Die automatische vermenselijking van Robin komt niet alleen door ‘haar’ maar eigenlijk vooral door ons.
Jelle benoemt het principe hierachter al in de eerste minuten van de eerste aflevering: het is antropomorfisme, afgeleid van de Griekse woorden voor ‘mens’ en ‘vorm’. Het is onze geprogrammeerde neiging om menselijke eigenschappen te ontwaren, waar die er misschien helemaal niet zijn. Een treurwilg laat zijn takken hangen en prompt vinden wij de boom verdrietig, in twee mandarijnen en een banaan op tafel zien we een lachend gezicht, in een moddervlek het gelaat van Jezus Christus. En op een bewegende robot projecteren we, zo blijkt uit vele onderzoeken, al snel nog veel meer: een mate van intelligentie, van gevoelens en van ‘leven’. Hoe meer de robot op een mens lijkt, hoe sterker we die nog verder antropomorfiseren. De voorbeelden zijn talloos. Ook bij niet op een mens lijkende robots doen we het al. Als een willekeurig apparaat semi-autonoom beweegt en ‘gedrag’ lijkt te vertonen, identificeren wij ons er al mee. Tijdens onderzoek werd mensen bijvoorbeeld gevraagd om de Hexbug Nano met een hamer te verbrijzelen. Dat is een plastic speelgoedje van 5 euro dat zowel op een computerchip als op een torretje lijkt en niets anders kan dan hersenloos voor zich uit trippelen. Het ding plat slaan bleek voor sommigen toch lastig. Als de onderzoeker de proefpersonen ook nog allerlei onzinverhalen over de Nano vertelde (‘Dit is Frank, hij woont nu een paar maanden in het lab, hij houdt van spelen’) hadden ze er zichtbaar nog meer moeite mee Frank de Nano kapot te meppen en moesten ze zichzelf moed in spreken (‘het is maar een torretje’) alvorens toe te slaan. Dat onderzoek werd gedaan door Kate Darling, onderzoeker aan het Media Lab van het Massachusetts Institute of Technology in Boston, de robot-hoofdstad van de wereld. In een artikel over haar onderzoek geeft Darling een opsomming van andere opmerkelijke gevallen van antropomorfisme jegens robots. Veel gevallen betreffen de mensen die nu al vaak met robots worden geconfronteerd: militairen. Zij vertrouwen steeds vaker op robots om door tegenstanders geplaatste explosieven te ontmantelen. Hoewel die dingen meestal semi-autonoom zijn, op afstand worden bestuurd en er uit zien als rupsvoertuigen met een robotarm en een camera, worden ze door soldaten als helden onthaald als ze terugkomen van een klus en krijgen ze zelfs onderscheidingen. Als ze tijdens hun dienst worden opgeblazen, krijgt de robot soms een begrafenis met saluutschoten en ervaren de nabestaanden een soort rouw. Toen er een veelpotige en op een enorme wandelende tak lijkende robot werd getest die specifiek bedoeld was om op mijnen te trappen, werkte dat ding perfect: iedere ontploffende mijn blies er een poot af en op de overblijvende poten sleepte de robot zich daarna succesvol naar de volgende mijn, enzovoorts, om zo het hele veld te ruimen. Toen de rokende, verkoolde robot zich op zijn laatste poot naar alweer een mijn sleepte, blies de dienstdoende kolonel de test af. Het was, aldus de man, ‘onmenselijk’ om door te gaan. Er zijn zelfs gevallen bekend waarin soldaten hun leven riskeerden om een kapotte robot van het slagveld te ‘redden’. Kun je nagaan hoe dat antropomorfisme uit de hand zal lopen als robots als Pepper ons dagelijks leven betreden. We zullen ze misschien allemaal in een jurk of in driedelig pak hijsen. Onder robotwetenschappers en producenten worden ze ‘sociale robots’ genoemd en het zijn de eerste mensachtige robots die de gemiddelde Nederlander zal tegenkomen. In verpleeghuizen, waar de sociale robots dementerende mensen kunnen helpen door aan medicijngebruik te herinneren, troostende woorden te zeggen en als gezelschap en vermaak te fungeren. Of op school, waar ze leerkrachten kunnen ondersteunen bij het overhoren en aanleren van lesstof. Of in hotels en winkels, waar vele Peppers op dit moment werkzaam zijn als assistent-baliemedewerker of als een soort rijdende infozuil. Hun interactie met mensen is niet in de eerste plaats verbaal; Pepper is geprogrammeerd om door bewegingen en gebaren een menselijke indruk te wekken en ‘ziet’ ook welke bewegingen wij maken, interpreteert die en gebruikt dat als input voor het eigen gedrag. Door onze antropomorfische neigingen zal het ongetwijfeld bijna onmogelijk voor ons zijn om de show die Pepper opvoert te negeren, ook al weten we best dat we hier niet te maken hebben met een serieus intelligente robot, zoals de in alle opzichten menselijke robots die we kennen uit films als Bladerunner en Ex Machina en series als Westworld. In de popcultuur zijn de robots nog steeds vele malen geavanceerder en menselijker dan de echte robots. Enigszins menselijk overkomen, lukt echte robots wel al een beetje, met hulp van onze op hol geslagen antropomorfische fantasieën. Denken, voelen en zelfbewustzijn hebben, lukt ze nog niet.
Robo Sapiens – potjeslatijn voor ‘de denkende robot’ – spiegelt ons, althans in aflevering één, een wereld voor waarin robots rond 2100 wél kunnen denken. Er moet dan nog wel het een en ander gebeuren. Zoals de mens zich door zijn hersens onderscheidt van de rest van de dierenwereld, zal de robot zich door kunstmatige intelligentie moeten onderscheiden van de andere apparaten. Ongeacht de toekomstvisioenen in Robo Sapiens en intrigerende bestsellers als De opmars van robots, Het tweede machinetijdperk en Homo deus, wil het echter in het hier en nu niet erg opschieten met mens-achtige kunstmatige intelligentie. Niemand weet wat Mae allemaal om zich heen zal zien als ze 85 is, maar voorlopig zit ze nog tevreden kraaiend in haar eten te prikken en is ze oneindig veel geavanceerder dan tafelgenoot Robin.
Robo Sapiens zondag 29 oktober, NPO 2, 20:15 uur.
Jelle Brandt Corstius onderzoekt de wereld van de kunstmatige intelligentie.