Het ijzersterke verhaal maskeert de kleine gebreken.
In een kleine zes uur vertelt scenarist Dustin Lance Black het ontzagwekkende, ontroerende en hartverscheurende verhaal over het ontstaan van de homorechtenbeweging in San Francisco. Een verhaal waarvan de eerste twee afleveringen zijn geregisseerd door Gus Van Sant die eveneens optreedt als uitvoerend producent. De tandem van Sant-Black leidde in 2008 al tot een Oscar voor Black – voor beste originele scenario – in het door Gus Van Sant geregisseerde Milk , over de eerste openlijke homoseksuele politicus Harvey Milk, die in 1982 werd vermoord door zijn politieke tegenstander.
In When We Rise komt deze episode kort terug: de miniserie van televisienetwerk ABC draait om een groep activisten uit de LGBTQ-gemeenschap, waaronder Cleve Jones, die werkzaam was onder Milk. In 2016 verscheen zijn boek When We Rise: My Life in the Movement. Black gebruikte deze memoires als inspiratie. Ook andere, minder bekende activisten als Ken Jones en Roma Guy spelen een prominente rol in deze tragedie, die begint in 1972, net na de rellen in New York, en eindigt in 2015, wanneer het Amerikaanse hooggerechtshof het homohuwelijk legaliseert.
Verworvenheden als het homohuwelijk en het adoptierecht voor homoseksuelen staan in Amerika weer op het spel. Alles waar zo hard voor is gestreden, en waar zoveel voor is geleden, kan door de nieuwe regering van Donald Trump ineens worden weggenomen. Daarom weerklinkt in When We Rise het belang van de media, hoe zij kunnen bijdragen aan een bewustwordingsproces en hoe zij ons kunnen informeren over het systematische onrecht (dat nog steeds bestaat). Als er een ding duidelijk wordt in deze miniserie, dan is het wel hoezeer de laatste verkiezingen aantoonbaar hebben gemaakt dat er miljoenen Amerikanen zijn die gekwalificeerd kunnen worden als homofoob, en dus een gevaar voor de LGBTQ-gemeenschap.
In de eerste aflevering blikt Jones, uitstekend vertolkt door Guy Pearce, in een interview terug op de strijd voor gelijke rechten in San Francisco. We zien een 18-jarige homoseksuele jongen – de jonge Jones wordt gespeeld door Austin P. McKenzie – die vanwege zijn geaardheid terechtkomt in deze hippiestad, leurend met een kopie van Life Magazine. Een tijdschrift met aandacht voor homoseksualiteit. Dat was destijds natuurlijk een noviteit: aandacht voor datgene dat eeuwenlang behoorde tot de taboewereld.
Die belangstelling fungeert als een soort katalysator: als een hoopvolle vorm van erkenning. Maar die hoop verdwijnt door de jaren voortdurend als sneeuw voor de zon: we gaan een stap vooruit en twee stappen achteruit. Zo blijkt San Francisco anno 1972 een inherent racistische en homofobe stad. De homorechtenbeweging zet de strijd voort op straat. De straat die overdag wordt gedomineerd door dienders, en diep in de nacht door potenrammers. De introductie van een fluitje, waar je op blaast wanneer je mannen met kwade intenties ziet, spreekt boekdelen.
Het zijn dit soort details waardoor je je als kijker realiseert hoe angstaanjagend dat moet zijn geweest, om voor je geaardheid uit te komen. En hoe dapper diegenen zijn die tot de dag van vandaag vol trots diezelfde straten bewandelen. Hoewel Black niet schroomt deze trots te nuanceren: hij schetst evenwel een beeld van onwelwillendheid. De vrouwenbeweging moet niets hebben van lesbische leden; de lesbische vereniging wil niet samenwerken met de homoseksuele beweging. Dat laatste is bijkans begrijpelijk: vrouwen hebben hun vertrouwen in de (vooral witte) man verloren.
Die mannen – soms zijn homofoben zo haatdragend vanwege hun homoseksuele geaardheid – hebben een volstrekt achterhaalde blik op hoe de wereld eruit zou moeten zien. Zoals de vader van Cleve, een mooie rol van David Hyde Pierce, die veel te laat toenadering zoekt tot zijn zoon. Die decennialang vanuit zijn achtergrond als psychiater, er heilig van overtuigd is dat therapie de seksuele voorkeur van zijn zoon zal veranderen, zoals dat bij hemzelf ook lukte. Ook hij ‘overwon’ zijn homoseksualiteit.
Intussen weten we (hopelijk) dat dergelijke abjecte praktijken zijn bedacht door kwakzalvers. Dan is het toch moeilijk te beseffen dat GRID (Gay Related Immune Deficiency) in 1982 korte tijd de schandelijke afkorting was voor wat later bekend zou staan als aids. In de tweede aflevering staat de epidemie van deze ziekte in de jaren 80 centraal. Archiefbeelden van presidenten, politici en gezondheidsexperts illustreren hoezeer aids toegeschreven werd – en wordt – aan homoseksualiteit. Daardoor was er minder urgentie om extra te investeren in de zoektocht naar efficiënte medicatie.
Deze passage in When We Rise is pijnlijk, confronterend, en ontroerend. Het lijkt alsof de nieuwe generatie jongeren zich niet realiseert hoe honderdduizenden mensen alleen al in de Verenigde Staten in deze periode stierven aan aids. De ontdekking van de ziekte wordt eerst gezien als een onschuldige aandoening, maar geleidelijk raakt de veel ernstigere kwaal het hart van de protestbeweging. Veel patiënten stierven vaak alleen, in ziekenhuizen die steeds meer overbevolkt raakten door aidspatiënten.
Intussen komt de politiek met verwerpelijke oplossingen voor het homo-probleem. Ken Jones, een Vietnamveteraan en activist, vertolkt door Jonathan Majors en later door Michael Kenneth Williams, kan in het veteranenziekenhuis niet uitkomen voor zijn homoseksualiteit. Maar president Bill Clinton komt in 1992 met een verachtelijke propositie: het ‘don’t ask, don’t tell’-beleid in het Amerikaanse leger. Zoiets als ‘we weten dat het er is, maar we doen alsof het er niet is’. Zulk onrecht heeft als gevolg dat When We Rise ook een kwaadmakende serie is, waarin je letterlijk wordt geactiveerd: ga de barricades op!
Black laat in zijn scenario zien waarom het van belang is dat mensen uit de LGBTQ-gemeenschap – en dat zijn ook gewoon mensen – moeten kunnen trouwen. Jones – de echte Jones leeft nog – eindigde in het ziekenhuis nadat hij door de familie van zijn overleden levenspartner uit zijn eigen huis werd gezet. Het is dan ook het verhaal dat in When We Rise dat zo gewichtig is, dat alle andere oneffenheden in het niet vallen: de soms slordige verhaalstructuur, acteurs die niet lijken op hun jongere evenknie, en de het opzichtige sentimentele karakter.
Wie eigenlijk niet echt veel weet over de geschiedenis van de homorechtenbeweging kan zich in deze kleine zes uur laten onderwijzen. Dan kom je tot de conclusie dat het uiteindelijk de LGBTQ’ers die ondanks eeuwenlange discriminatie zich wél bekommeren om hun medemens. En hoe vrijheid slechts een loos begrip is, als een groep mensen systematisch wordt uitgesloten, geschoffeerd en vermoord. Do ask, and do tell zou het motto moeten zijn van eenieder die alle mensen in zijn of haar hart wil sluiten.