Dagelijks bericht filmredacteur Clementine van Wijngaarden vanaf het Roemeense Transilvanian Filmfestival Cluj, waar ze op zoek gaat naar hoofdgast Alain Delon. Dag 4: We wachten op nóg een spraakmakende gast
Het zijn naast de locals deze dagen niet alleen filmfestivalgasten die de straten van Cluj bevolken; de stad is, vooral in de lente en de zomer een trekpleister voor toeristen. In de ontbijtzaal van het hotel zitten twee Britse echtparen, duidelijk op vakantie. De mannen in short, de vrouwen in kaki afritsbroeken, alle vier hebben ze bergschoenen aan.
‘Er komt ook een man, onze leeftijd…hoe heet ie ook al weer…hij speelde in… hoe heette die film, Romy Schneider zat er in…’
La Piscine. En de man heet Alain Delon.
De stad hangt vol posters van Delon nu, op 81-jarige leeftijd. Maar er hangen ook enkele filmposters met Delon toen, in de jaren 60 en 70, toen hij een van de iconen van de Europese cinema was, de Europese ‘James Dean’, de zwijgzame anti-held, die toen zo in de mode was. Hij speelde in meer dan honderd films en regisseerde ook zelf. Vrijdag, als hem op het centrale plein van de stad de lifetime achievement wordt uitgereikt, wordt daarna zijn regiedebuut Pour la peau d’un flic (1981) vertoond. Het is jammer dat het festival niet een retrospectief heeft gemaakt, zodat je ook zijn hoogtepunten zou kunnen zien, zoals een van zijn vroege rollen in Rocco e i suo fratelli het neo-realistische meesterwerk van Visconti uit 1960 of Plein Soleil (1960) waarin hij de eerste was die Patricia’s Highsmiths Talented mr. Ripley speelt. In La Piscine, waaraan het Britse echtpaar refereerde, een film uit 1969 van Jacques Deray is hij eveneens op dreef. Broeierig en ambigue. Met Schneider had hij daarvoor vijf jaar een relatie gehad. Hoewel deze geen stand hield, waren ze op het doek een soort droomkoppel.
Maar morgen is het dus zover, en komt Alain Delon aan in Cluj.
Dan komt trouwens ook een andere gast aan, die wat naamsbekendheid betreft misschien in zijn schaduw staat, maar zeker zo spannend is: Ulrich Seidl. De Oostenrijkse regisseur dook midden jaren 90 plotseling op met een documentaire die Tierische Liebe (1996) heette waarin hij mensen met hun huisdier liet zien, waar het wat verder ging dan a walk in the park met aangelijnde hond.
Seidl kreeg de bijnaam van nietsontziende exploitatiekoning die rigoureus spotte met god en gebod en geen taboes kent. In zijn films laat hij lelijkheid zien, letterlijk, van mensen, hun lichamen, hun gewoontes. Een van zijn bekendste films is het eerste deel van zijn Paradies-trilogie: Liebe waarin hij Oostenrijkse vrouwen van middelbare leeftijd volgt in Kenia waar ze op zoek zijn naar de liefde van Afrikaanse jongens.
Sommige critici vinden dat de methode die Seidl nu al jaren stijlvast toepast een maniertje is geworden. Toch is Safari (2016) zijn laatste film, die hier op het festival ook te zien is, juist door dit ‘maniertje’ zo goed. Hij richt zijn camera hierin op rijke Oostenrijkse en Duitse toeristen die naar Afrika gaan om op wilde dieren te jagen en niet rusten voor ze The Big Five hebben afgeschoten. De gruwelijkste scène is die waarin een man een giraf doodt. Terwijl het beest zijn lange nek nog probeert op te richten, kijken op de achtergrond twee andere giraffen toe. Het snijdt door merg en been – en dan moet het villen en het slachten van het beest nog komen. Dat observeert Seidl, woordenloos. Maar elke zorgvuldig geconstrueerde scène spreekt boekdelen.