Op weg naar het olympisch kwalificatietoernooi spreekt Mart Smeets Ireen Wüst en Sven Kramer over hun zoektocht naar topvorm.
Omdat covid-19 ons leven bepaalt, omdat onze persoonlijke ontmoetingen niet of nauwelijks nog bestaan en omdat we een agenda hebben, plannen Ireen Wüst, Sven Kramer en ik interviewmomenten in de zeer nabije toekomst. Voor Sven wordt het op een maandagmiddag, dan zit hij een tijdje in de auto. Hij zal bellen. Ireen zoekt, zo ik begrijp, naar een tijd met uitwijkmogelijkheden en houdt het op half negen in de avond, op dinsdag. Beiden zeggen erbij: ‘Vroeger kon je gewoon met elkaar praten in Thialf, het is niet anders.’ Zoiets heet berusting.
Maandagmiddag, er vliegen twee uur voorbij. Geen geluid. Ik mail hem een korte tekst en krijg per kerende post een reactie: ‘K… Ik bel je om half vijf. Is dat oké?’ Ik antwoord: ‘Yes’, hij belt om klokslag half vijf en zegt: ‘Sorry’. We kennen elkaar al heel lang en ik kan zeker een stootje van een drukke sportman hebben en hij heeft het me nooit, hoe dan ook, waar dan ook, moeilijk gemaakt. We stuurden vaak leuke, korte berichten over de wereld, karaktervolle woorden, felicitaties en zo en branieachtige stoutigheden, zoals vrij onlangs nog.
Ik zeg: 'Terug naar Polen… naar die vijf kilometer?' Hij vult meteen aan: ‘Dat was écht helemaal niets. (scherp) Als ik dat straks in Heerenveen ook doe, kan ik meteen naar huis. Dit leek nergens op, en weet je (hij schakelt terug in felheid), ik weet niet hoe dit kwam en dat vind ik eigenlijk het ergste. Niet dat ik zo beroerd reed, maar vooral dat ik het niet kan verklaren.’
Ik opper: ‘Vrijdagochtend, geen mens op de tribunes, jij in de B-groep, zo’n komische kwartet-start… dat werkt toch niet!’. Hij, met een lach: ‘Ik ben in een situatie aangekomen dat ik met alle omstandigheden moet kunnen omgaan. Vijf kilometer is vijf kilometer, twaalfenhalf rondje en steeds linksaf en rechtdoor – hoeveel van die wedstrijden heb ik in mijn leven gereden, zo vreselijk veel. Jij hebt toch wel eens tegen me gezegd dat ik in de vijf kilometer woon? Nou dat was daar in Polen zeker niet het geval. Er deugde helemaal niets van.’
Ik: ‘Je rug of je kop?’
Hij: ‘Ik snap je vraag. Kijk (zucht), op 4 mei van dit jaar heb ik me laten opereren, dat moest. Daarna heb ik een schema opgezet dat ertoe moet leiden dat ik me in Heerenveen kan plaatsen op zo’n klote OKT (olympisch kwalificatietoernooi, red.). Nou, neem van mij aan dat ik zo'n race in Polen nooit voorzien had. Natuurlijk moet ik van mezelf een acceptabele rit rijden. Ik hoef nog niet top te zijn, dat moet pas in de laatste week van december, maar dit?’ Vol walging spreekt hij de laatste woorden uit.
Hij legt dan uit dat zijn motorische vaardigheden goed zijn, niet dat hij helemaal pijnvrij traint en rijdt, maar die race in Tomaszów Mazowiecki, leek he-le-maal nergens op. ‘Echt, het stelde niets voor en dat had ik al heel snel door. En dan ga je, terwijl je aan het ploeteren bent, meteen denken: hoe komt dit en je tweede ik weet dat natuurlijk ook niet. Het leek er wel heel erg op dat ik mijn vaste slag niet kon vinden. Het OKT is nog een dikke veertig dagen weg, dan heb ik nu wel de tijd om aan herstelwerkzaamheden te gaan doen, denk je niet?
(Zachte lach). Ik ga vanavond eens goed overdenken hoe ik mijn schema ga aanpassen. Ga er maar vanuit dat ik de komende World Cup-wedstrijden zal laten lopen, ik ga ook niet naar Amerika. Een halve dag op een vliegveld bivakkeren en in een vliegtuig hangen… Laat maar, ik ga het veranderen.’
Twee uur eerder las ik dat hij mee zou gaan doen aan de marathon van Hoorn. Ik leg hem dat voor. Kramer: ‘O dat kan ik makkelijk uitleggen. Ik heb nu een duur-prikkel nodig en dat kan voor mij goed in zo’n groot peloton.’ Ik: ‘Dan heb je geen pijn?’ Kramer: ‘Je voelt je rug, maar aan sport doen betekent dat je pijn zult voelen, waar dan ook, hoe dan ook.’ Ik: ‘Pijn als in pijn?
Kramer (lachend): ‘Neen, pijn als een pijntje, als een waarschuwing van je lijf; pas op, het gaat nog niet goed met je. Kijk, ik heb wel heel spannende, goede races gereden waar ik door de pijn heen kon stampen, omdat het moest, omdat ik de beste wilde zijn en omdat ik wist dat ik harder moest rijden dan al die anderen. Ik weet hoe je door pijn heen kunt rijden, maar in dat stadium verkeerde ik in Polen helemaal niet en daar kom ik ook niet aan bij zo’n duur-rit, wat een marathon toch is. Niet helemaal volle bak, niet je uiterste snelheid, steeds wisselend tempo, kans je rug te strekken, maar wel die duurprikkels te voelen.’
Het is dinsdagavond, 20.30 uur. Ik neem op: ‘Je bent een vrouw van de klok.’ Lachend: ‘Dat wist je toch…’
Ze zegt meteen geschrokken te zijn van sommige ritten van Nederlandse schaatsers en schaatsters. ‘Ook in je eigen optredens?’, vraag ik. Denkstilte. ‘Nee, eigenlijk niet. Ik wist wel zo ongeveer wat ik nu kon en dat klopte ook wel. Kijk, het was weer zo’n World Cup-weekend dat tussen die kwalificatiewedstrijden van eind oktober en het OKT in ligt. Je mag en kan hier nu niet heel hard gaan schaatsen, want we zitten, als Nederlandse schaatsers, nu allemaal in opbouw naar Heerenveen in december. Dat klinkt misschien als een laf excuus, maar is dat niet. Wij werken allemaal met schema’s die een top moeten opleveren in die laatste week van december. Daar moet iedereen op zijn of haar best zijn. Dit hier in Polen was een leuk tussendoortje; je zag je buitenlandse concurrenten weer eens, je zag dat ze goed reden, ontspannen ook. En dat is natuurlijk ook zo. Schaatsland Nederland heeft een hoop rijdsters en rijders die naar de Spelen willen gaan. Velen van onze buitenlandse concurrenten weten nu al vrijwel zeker dat ze gaan… Ja, op de meeste onderdelen is dat zo, soms is er nog een afstand waar drie kandidaten voor zijn en daar moet dan nog voor gereden worden, maar je kan de tijden en vorm van andere schaatsers op dit moment niet vergelijken met die van ons. Wij hebben eens in de vier jaar dat merkwaardige OKT en dat vraagt voor ons een speciale aanpak en voor je het gaat vragen: ja, ik lig goed op schema en ik voel me er lekker bij. Ik weet wat ik moet doen, ik ben oké.’
Hoe ontspan je je nu dan?
Ze lacht: ‘Klinkt gek, maar ik ontspan heel goed in een magnesiumbad.’
Ik: ‘Pardon?’
‘Ja scheppen vol magnesiumzout. Warm water en lekker een halfuur geheel ondergedompeld worden. Je wordt heerlijk warm en ik ga me daar heel prettig bij voelen, ik ontspan dan heel goed, dat zijn mijn heerlijke momenten.’
Ik: ‘Ben je in de loop der jaren veel beter op je lichaam gaan passen?’
Ik lach om mijn stomme vraag, want het antwoord kan ik raden. Ze lacht terug: ‘Wat dacht je? Ik ben nu 35 en heb een ander lijf dan vijftien jaar geleden. Ik moet er zuiniger mee omgaan. Ik heb al die jaren 24/7 aan topsport gedaan en dat vraagt nu iets van aanpassing. Ik leef heel bewust met herstel en goed en gezond eten, ik weet hoe ik mijn rust moet nemen, ik leef nu veel bewuster dan in de jaren dat ik naar mijn eerste twee Olympische Spelen ging.’
Ik: ‘Je bent wijs geworden?’ Zij: ‘Zie het zo maar: ik weet nu wat ik moet en kan doen. Er blind invliegen zal niet meer gebeuren. Ik weet nu vrij precies welke training, met welke intentie ik wanneer iets zal uitvoeren. Dat schema staat vast en ik weet per dag wat ik ga doen. Natuurlijk klinkt dit heel streng en van bovenuit opgelegd, maar zo werkt topsport. Je stelt een schema op, je pakt je agenda, je bespreekt het goed met je trainer – in mijn geval dus met Gerard van Velde – en je doet de dingen die goed voor je zijn. En ik heb al jaren dezelfde fysio die mijn lichaam heel goed kent en als het ware bewaakt. Johan Methorst, inderdaad, die zorgt voor mijn fysieke wel en wee. Tweemaal per week onderhoudt hij dat; die man is heel belangrijk in het hele proces.’
Lees verder in VARAgids 51/52 vanaf bladzijde 50.
Meer over:
artikelenOntvang elke werkdag de beste kijktips met de Avondeditie-nieuwsbrief