De Dikke Daniëls, je 122ste boek is net verschenen, een nieuw seizoen van Nederland op film begint en we spreken elkaar op de avond dat het tweede seizoen van Het dorp van start gaat, met Huub Stapel. Kortom, het gaat je voor de wind.
Ben je zenuwachtig voor vanavond? Voor dit interview? O, voor de eerste uitzending van Het dorp. Nou, vorig seizoen hadden we prachtige kijkcijfers, dus er is enige druk. Net kreeg ik nog een berichtje van de producent die me succes wenste. Maar echt zenuwachtig, nee.
Natuurlijk moet ik beginnen met de vraag naar je eigen dorp, Aarle-Rixtel, een voormalige ‘heerlijkheid’ in Noord- Brabant. Ik kom er nog steeds twee, drie keer in de week. In 1954 ben ik er geboren, jongste van een gezin van zes kinderen, van wie er twee niet lang hebben geleefd. Mijn vader was een noeste arbeider. 51 Jaar lang ging hij naar “het” fabriek zoals wij dat zeiden, om als galvaniseur bouten en moeren onder te dompelen in een zoutzuurbad. Zwaar werk: op z’n dertigste stonden al z’n tanden zwart in z’n mond. Maar wel een karig loon. We hadden het niet breed thuis, maar kwamen ook zeker niks tekort. En mijn moeder kon enorm lekker koken, wat ze geleerd had als keukenmeisje bij een fabrikantenfamilie. Haar sla – ouderwetse botersla – was echt fenomenaal.
Hadden jullie veel boeken thuis? Eentje om precies te zijn: Archie, de man van staal, een Brits-Nederlands stripboek. Hoewel mijn ouders een abonnement op Helmonds Dagblad hadden, zouden we tegenwoordig denk ik te boek staan als een laaggeletterd gezin. Maar we waren niet taalarm. Mijn vader was amateurtoneelspeler. Als kind moest ik hem de teksten leren. Bij het oefenen wist ik al: dit gaat hij nooit onthouden. Bij de voorstellingen improviseerde hij veel en gelukkig wisten zijn medespelers dat ook. Het tweede boek dat ons huis binnenkwam, was Gesponnen suiker van Jan Wolkers. Mijn oudere broer moest dat lezen, medio 1965, en mijn moeder ging met de bus naar Helmond om de roman bij boekhandel Verhagen De Reijdt aan te schaffen. De boekhandelaar begreep dat mijn moeder niet wist wat ze kocht en pakte het boek dubbel in, zodat ze ongestoord met de bus terug kon, zo omstreden was Wolkers toen nog.
Boeken zijn je dus niet met de paplepel ingegoten... In mijn jeugd had ik er ook niet zo’n behoefte aan, en dat had te maken met het leven in een dorp. Bij ons thuis hadden we altijd veel aanloop. En ik was veel buiten te vinden, voetballen, naar het bos en er was een boomgaard tegenover ons huis waar het heerlijk spelen was. Ik voorzag voor mezelf een carrière als voetballer of wielrenner.
Hoe ben je dan toch aan het lezen geraakt? Ik heb wel eens gezegd dat ik gered ben door de Mammoetwet. Wij waren dialectsprekende arbeiders uit Noord-Brabant, voor ons was de mulo het hoogst haalbare. Maar toen kwam minister Jo Cals met de Mammoetwet, die verder leren enorm vergemakkelijkte. Ik kon met mijn mulodiploma zomaar opeens naar 4 havo en dat veranderde alles in mijn leven, want plotseling moest ik boeken lezen.
En? Het was een openbaring. Ik had een geweldige leraar Nederlands, Harm Savenije, zo’n ouder- wetse literatuurliefhebber met een vlinderdasje. In de klas las hij Anton Koolhaas voor, prachtige dierenverhalen. Ik ging naar de bibliotheek van Helmond om boeken van Koolhaas te lenen en ik weet nog goed hoe ik de bundel Een gat in het plafond pakte en de beginzin van het verhaal ‘Kou’ las. Uit mijn hoofd: ‘Aangenomen dat alles goed is geregeld, dan ben ik de laatste tijd tamelijk nijdig, dacht de beer Burlòt.’ Dát was de zin die mij de literatuur introk.
Waarom? Die zin wringt. Hij is onlogisch, maar natuurlijk bewust onlogisch, een fabuleuze dierlijke gedachte. Mij was toen ineens duidelijk: in taal is alles mogelijk. Dat voelde als een diep inzicht. Ik ben toen heel, heel, heel erg veel gaan lezen en elk boek was een gewaarwording. De bibliotheek van Helmond werd voor mij van levensbelang, ik had er een uitzonderingspositie en mocht alle boeken meenemen die ik wilde. Het was in die jaren mijn onrealistisch verlangen om de hele collectie die ze er hadden te lezen. Mijn ouders zeiden nog tegen me: ‘Jongen, je verleest je hele verstand.’ Een curieuze opvatting was dat.
Begon je in die tijd ook zelf te schrijven? Ik had zes vrienden, die allemaal op een brommer reden. Ik deed dat niet, want wij taalden thuis niet naar gemotoriseerd verkeer en we hadden er het geld ook niet voor. Als ik ging stappen mocht ik altijd achterop bij een van mijn vrienden, ook als we met z’n allen op vakantie gingen. Om iets terug te doen maakte ik dan reisverslagen, die ik voor iedereen stencilde. Zo ben ik gaan schrijven.
Heb je die teksten nog? Nee, veel dingen ben ik helaas kwijtgeraakt. Ik had bijvoorbeeld ook een ‘ontmaskeringsschriftje’, zoals ik het noemde, om woorden te ontmaskeren. Waar het woord ‘sla’ bijvoorbeeld vandaan kwam. Van het Latijnse herba salata. Ik hou enorm van de etymologie van woorden. Ik was sowieso na de ontdekking van de literatuur opeens nogal leergierig.
Lees verder in de VARAgids 24 vanaf bladzijde 8.
Meer over:
artikelenOntvang elke werkdag de beste kijktips met de Avondeditie-nieuwsbrief