Logo VARAgids
Alles over tv, series, films en podcasts

Interview met Michael Boogerd

21-06-2021
  •  
leestijd 4 minuten
  •  
244 keer bekeken
  •  
michael boogers.
Door Carolien Spaans
Met twaalf Tourdeelnames mag je hem gerust een kenner noemen. Oud-renner Michael Boogerd over vallen, knechten, opdringerige toeschouwers en het betalen voor een overwinning.
Nee, wielrennen kan niet op dezelfde belangstelling rekenen als voetbal en ja, dat zal deels komen door het minder spectaculaire verloop van veel etappes. Bovendien genieten de 850.000 plezierwielrenners in Nederland niet de beste reputatie als het gaat om weggedrag, wie één keer van zijn fiets is ‘gejekkerd’ door een man van middelbare leeftijd (dat klopt echt: de gemiddelde leeftijd is 46), hoeft wellicht niet per se nog meer fietsgeweld te aanschouwen. Maar voor wie het wil proberen is er genoeg te zien – als je maar weet waar je naar moet kijken. En Michael Boogerd kan dat wel uitleggen. Zie dit interview dus als een soort wielrennen voor beginners, of sorry: fíétsen voor beginners. Of toch wielrennen?

Daar moeten we het namelijk eerst even over hebben. Voetbal, voetballen. Tennis, tennissen. Hockey, hockeyen. Wielrennen, fietsen. Daar gaat iets mis. Niemand zegt: ‘Ik wiel-ren.’ Hoe kan dat? (Peinzend) Hm. Als jij straks weg bent, ga ik inderdaad fietsen. Terwijl ik ga wielrennen.
 
Dat is toch sneu voor het woord? Geen idee waarom dat zo is. Vroeger maakten we grapjes over de Limburgers, die zeggen namelijk ‘fietsenrennen’ – flauw, want dat is in feite hetzelfde als wielrennen. En als ik tegen mensen die mij niet kennen zeg dat ik vroeger fietste voor mijn werk, kijken ze me raar aan. Wat dat betreft is het in België duidelijker, want hier noemen ze een wielrenner een coureur.

Maar wat is dan het Vlaamse woord voor autocoureur? Piloot. En… Nee, nu niet vragen hoe ze een piloot noemen, want dat weet ik niet.

Goed, ik als leek – die desalniettemin weleens naar de Tour kijkt – wil jou de ex-prof een aantal opmerkzaamheden over de sport voorleggen. Te beginnen met het feit dat nergens het publiek zo dicht op de sporters zit als bij wielrennen. Dan rijd je daar, met benen zo zuur als citroenen en het snot in je neus, en wordt er vervolgens in je oor geschreeuwd, ze raken je aan, lopen soms ronduit in de weg: dat is toch niet te doen? Sommige renners hebben er altijd een hekel aan, bij mij wisselde dat. Als ik het zwaar had, vond ik het inderdaad niet leuk. Als iemand ongevraagd een spons in je nek duwt, voelt dat alsof er een baksteen op je valt. Al irriteert op slechte momenten sowieso alles. Laat ik vooropstellen dat het vooral bij klappen en roepen mag blijven. En dan kan het op goede momenten juist heel lekker zijn. Ik kon er in elk geval heel blij van worden. Toen ik in 2002 tijdens de Tour de La Plagne-etappe reed, liep er een jongetje met me mee. ‘Doe het voor mij, win voor mij,’ riep hij. Dat is me altijd bijgebleven. Het is ook de charme goed, iedere renner heeft weleens een supporter geslagen – ik ook.

Het gaat inderdaad soms mis, in die zin dat renners reageren met een trap of vuistslag – ook uniek in de sport trouwens. Zo kreeg Chris Froome in 2016 een boete omdat hij zijn ellen-boog in iemands gezicht zette, ook al was zijn verweer dat die persoon een vlag vasthield die bijna tussen zijn spaken kreeg. Klopt, er worden boetes uitgedeeld. Kijk, je moet respectvol met het publiek omgaan, maar andersom geldt dat natuurlijk ook. Ik heb een paar keer meegemaakt dat ik een berg op reed en een of andere lolbroek mijn bidon pakte, of mijn zonnebril van mijn hoofd trok. Die dingen kosten 300 euro! Voor ons maakt dat niet uit, de brillen zijn gesponsord, maar hoe haal je het in je hoofd om dat te doen? Ik ben weleens omgedraaid om te zeggen: ‘Geef die eens effe heel snel terug.

 Wielrennen is sowieso kwetsbaar: hoge snelheden, alleen een helm, er gebeuren regelmatig ongelukken – waarvan sommige heel ernstig zijn. Levensgevaarlijk! Ik viel net zo vaak als anderen, maar heb in mijn wielercarrière nooit wat gebroken. ‘Harder dan asfalt’ werd ik genoemd in een campagne van de Olympische Spelen in 2004. Er is ooit een auto over mijn voet gereden, bleef er zelfs nog even op stilstaan. Het deed zeer, ik tikte op het raam en riep: ‘Doorrijden!’ Foto’s gemaakt in het ziekenhuis: niks aan de hand.

Misschien ben je wel van raar spul gemaakt. Nee, want toen ik stopte, ging ik voor het eerst in mijn leven skiën en brak ik meteen mijn schouder. En een paar jaar geleden mijn neus, tijdens het boksen. Maar ik ben een uitzondering, want wielrennen is gewoon een gevaarlijke sport. Het is heel cru, maar je weet als renner gewoon dat zoiets kan gebeuren. Als je ongelukkig ten val komt op een plaat beton, is het klaar. Nu is in elk geval een helm verplicht, in mijn begintijd was dat nog niet zo. Toen mocht je kiezen: met of zonder. De meesten kozen voor het laatste, want dat was stoerder en bovendien is het lekker om de wind in je haren te voelen. Koeler ook. Met zo’n helm een berg beklimmen in veertig graden is geen verwennerij, kan ik je vertellen. Maar zoals bij elke linke sport kun je gewoon niet bezig zijn met gevaar tijdens het koersen. Je moet op het scherpst van de snede rijden, anders verlies je. Niet nadenken.


Lees verder in VARAgids 26 vanaf pagina 8.

Meer over:

artikelen
Delen:

Praat mee

onze spelregels.

avatar
0/1500
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.

Altijd op de hoogte blijven van het laatste nieuws?

Ontvang elke werkdag de beste kijktips met de Avondeditie-nieuwsbrief