Hij dartelt over het podium als een jonge hond. Denkt Bert Visscher weleens aan rustiger aan doen?
Je laatste voorstelling Hij wordt vanzelf moe komt op tv, waar gaat-ie over? Het gaat bij Visscher natuurlijk nooit ergens over, maar er zit wel een rode draad in. Deze keer is er het zigeunerkampje van Tokko Pepetto dat weg moet, omdat er op die plek een strijkijzerfabriek komt. Ja en dan gaat alles mis. Ze komen in verzet. Er komen flamencodanseressen langs, een oude zigeuner en nog een paar krankzinnige mafkezen.
Je hebt die show meer dan 300 keer gespeeld, hoe houd je dat leuk? Vroeger speelde ik één keer per stad, nu meestal een week, soms twee. Dan wordt de periode dat je de voorstelling speelt automatisch langer omdat ik langs alle theaters wil. Die 300 keer zijn overigens zo voorbij, hoor. Als de basis van het programma goed is, kan ik ‘eromheen lummelen’. Hoe uitbundiger het publiek, hoe meer ik dat kan doen. Dat maakt het voor mezelf ook spannend, niet elke keer hetzelfde verhaaltje. Ik ben nog altijd zenuwachtig voor elke voorstelling, terwijl: waarvoor eigenlijk? Dat is kennelijk nodig om de voorstelling fris te houden.
Blijf je kritisch? Het lijkt of ik alles zo uit mijn mouw schud, of het alleen maar gekkigheid is, maar ik heb ieder woord verzonnen. Alleen, hoe het publiek na afloop ook op de stoelen staat, ik zit in de kleedkamer met: dat overgangetje, daar sukkelde ik mee of die scène duurde te lang. Het is naar, maar ik ben gewoon niet snel tevreden. Heb ik Carré gesloopt, ga ik naar huis en denk ik: mwah, die ene verspreking. Zo hou ik mezelf scherp en dat moet natuurlijk ook. Als ik ga denken aan waar ik morgen pindakaas moet kopen, houdt het op. En ik heb strenge mensen om me heen: mijn impresario Eric Alferink, waar ik al dertig jaar mee werk, en mijn technische ploeg zeggen dan: ‘Vis, nou schmier je te veel’.
Hoe ontstaat een programma? Jouw genre is niet echt geschikt voor een leesvoorstelling. Ik kom direct met een vrachtwagen vol decor aan, ja. En dan maar hopen dat mijn teksten daar een beetje bij passen. (Luide bulderlach): Ik verzin eerst een situatie. Vuurtoren moet weg want een bordeelhouder wil uitbreiden. Of: vliegveld moet Boeing ontvangen, maar is daar veel te klein voor. Dan is er dus een probleem en komen bij mij de associaties. Het moet wel een plek zijn waar veel mensen kunnen komen: een kermis, een circus of een café. Ik zit nu een beetje te denken aan zo’n Amerikaanse bezinepomp, daar komen ook allerlei mensen langs.
Is het weleens voorgekomen dat je met dat hele decor bij een try-out stond en dacht: ai, het klopt niet met wat ik verzonnen heb? Dat is nog nooit voorgekomen. Hooguit moet er een balkon weg of een toren verplaatst. Louise Caspers, die al jaren mijn decors maakt, en ik kennen elkaar door en door, zij weet direct wat ik bedoel. Dat is heel geruststellend.
Prijzig ding lijkt me, dat decor. Dat is het fijne van volle zalen: ik kan het me veroorloven. Vroeger had ik nauwelijks geld voor benzine, nu kan ik een decor van een paar ton laten bouwen. Dus ik ga met mijn geld niet naar de Bahama’s, maar investeer in een nieuwe voorstelling. Er zijn ook vijf man achter de schermen mee, heel prettig. En als ik een windmachine nodig heb, hoef ik niet op zoek naar een oudje, nee, dan kopen we een nieuwe. We moeten er tenslotte ook tweeënhalf jaar mee op tournee.
Al dat gek doen op het podium, heb je soms last van dat imago? Ik doe ook andere dingen, dan sta ik bijvoorbeeld te zingen met een orkest of, zoals nu, speel ik in het toneelstuk Broodkapje en een stuk of zeven geitjes. Dan zijn mensen misschien geneigd te denken: we gaan een avondje lachen met Visscher, maar dat zijn serieuzere zaken. Als mensen dan na afloop zeggen dat ze het mooi vonden, voelt dat als een overwinning. Ik hoef niet volledig op veilig te spelen, ik kan zijstapjes maken die ik zelf leuk vind. Je hóéft niet naar mij toe hè?! Maar het zou leuk zijn om een keer in een mooi toneelstuk te spelen, al zal ik daar niet snel voor gevraagd worden. Dus natuurlijk zit die gekheid me soms in de weg. Aan de andere kant: daar heb ik zelf voor gezorgd.
In 1981 won je de Persoonlijkheidsprijs op cabaretfestival Cameretten. Als ik even reken, zit je veertig jaar in het vak! Ja, al deed ik daarvoor met cabaretgroep Filter al een tournee van een stuk of veertig voorstellingen. Maar reken maar vanaf Cameretten. Het ging pas jaren later echt lopen, toen ik ook op tv werd uitgezonden. Daarna zaten de zalen vol en dat is nooit meer opgehouden. Het is de kunst om telkens goed materiaal te leveren. Dat mensen denken: wat heeft die Visscher in godsnaam nu weer verzonnen? Ik mag m’n handjes dichtknijpen dat het al zo lang zo goed loopt.
Lees verder in VARAgids 47 vanaf bladzijde 8.
Meer over:
artikelenOntvang elke werkdag de beste kijktips met de Avondeditie-nieuwsbrief