Bij de revival van het populisme neemt Ron Kaal de beweging onder de loep. Want wat houdt het exact in? ‘Populisme is in essentie paranoïde.’
Rare jaren, deze jaren. Het zijn de jaren van de gewone man. Al wat je ziet en hoort is de gewone man. Het volk is heilig verklaard, de gewone man op een sokkel geplaatst. Niet het uitzonderlijke, maar het gewone is de toetssteen aller dingen geworden. Nadat de commerciële televisie was begonnen met het maken van ‘gewone-mensen-televisie’, zoals John de Mol dat noemde, gaat nu ook de publieke omroep door de knieën.
Op 14 november vorig jaar, kort na de verkiezingsoverwinning van Donald Trump in de Verenigde Staten, publiceerde Shula Rijxman, voorzitter van de Raad van Bestuur van de NPO, een stuk in de Volkskrant. Onder de kop ‘Publieke omroep gaat leren van Trump’ betoogde ze dat niet alleen opiniepeilers fouten hadden gemaakt, maar dat ook de media een vertekend beeld hebben en geven van wat er ‘werkelijk’ aan de hand is. Ze stak de hand in eigen boezem: alles zal anders worden. Alle lagen en uithoeken van de bevolking zouden voortaan op radio en tv aan bod komen. Ze sloot af met een voornemen dat las als een dreigement: ‘Wij gaan u daarom veel nauwer betrekken bij de keuzes die wij maken. Want de publieke omroep is niet van ons, die is van u.’
Vreemde tijden, deze tijden. De politiek richt zich meer dan ooit tot ‘de mensen in het land’. De misdaadcijfers mogen steeds verder dalen, de angst neemt alleen maar toe. Politici spelen gretig in op latente gevoelens van onveiligheid en vreemdelingenhaat. Ze versterken het sentiment van de provincie: de stad is zondig, het platteland is onschuldig. De roep om een sterke man wordt steeds vaker gehoord.
Wat we meemaken, hier en elders, is een revival van het populisme. Trump die, via televisie en Twitter zich richt tot de boze witte man en belooft dat hij Amerika weer groot gaat maken. Wilders die, voor de rechtbank, stelt dat hij spreekt namens miljoenen Nederlanders en dat de geschiedenis hem zal vrijspreken. Het is allemaal politiek in een ander jasje. Populisme is een begrip dat je dagelijks hoort en leest, maar dat eigenlijk nooit goed wordt verklaard. Niet zo vreemd, want het is een van de onduidelijkste woorden in het vocabulaire van de politieke wetenschappen.
Wat is populisme en waarom steekt het nu weer de kop op?
The Fontana Dictionary of Modern Thought geeft deze definitie: Populisme. Het bevorderen van politieke doelen onafhankelijk van bestaande partijen en instituties door een beroep te doen op het volk om directe druk uit te oefenen op de overheid. Populisme identificeert de wil van het volk met moraliteit en rechtvaardigheid, stelt deze ‘wil’ boven alle andere sociale standaarden en mechanismen, en hamert op een directe relatie tussen het volk en de regering.
De oorsprong ligt in de negentiende eeuw bij de Russische radicale intelligentsia (de Narodniks) die geloofden dat Rusland een kapitalistisch stadium kon vermijden en direct het socialisme kon invoeren gebaseerd op de bestaande boerencommunes.
Het voorbeeld geeft aan dat populisme geen kleur heeft, het kan zowel links als rechts zijn, nationalistisch of klassenbewust, voorloper van fascisme of nazisme, maar ook van de ‘bevrijdingsbeweging’ in de Derde Wereld na 1945. Het is geen eenduidig begrip, maar een paraplu boven onderling verschillende fenomenen.
Populisme is geen ideologie maar een methodiek. Het richt zich rechtstreeks tot het volk, buiten alle instituties om, en claimt dat de wil van het volk allesbepalend is. Het is geen partij maar een beweging; de enige die de wil van het volk begrijpt en uitvoert is de leider.
In Nederland zien we in de schaduw van Geert Wilders een stoet van dwergen die allemaal op hun eigen manier een graantje willen meepikken van dit sentiment. Jan Roos, Thierry Baudet, Jan Dijkgraaf en Peter Plasman. Allemaal hebben ze het volk gehoord en begrepen en ieder geeft er op zijn eigen wijze gehoor aan. De één wil niets anders zijn dan een doorgeefluik (Dijkgraaf), de ander wil de niet-stemmer een stem geven (Peter Plasman), of beter: geen stem, want de voorman heeft al aangekondigd dat hij niets zal doen in de Kamer. Niet stemmen, niet debatteren, waarschijnlijk zelfs niet aanwezig zijn. Het lijkt een grap, het is helaas ernst.
Hoe verschillend ook in hun ‘programma’, ze beroepen zich allemaal op dezelfde zaken. De wachtwoorden van alle populistische bewegingen zijn: de strijd tegen de misdaad, verlichting van de belastingen, bescherming tegen de excessieve macht van staat en kapitaal (de bron van alle kwaad en corruptie), en strengheid en verontwaardiging jegens elke vorm van afwijkend gedrag.
De populist is iemand, schreef de filosoof Roger Scrunton, die alle politieke problemen wil oplossen door een beroep te doen op ‘de wil van het volk’. Hij gelooft dat het volk de instincten en reacties heeft die, op de juiste manier aangesproken, voldoende zijn om richting en autoriteit te geven aan de staatsman.
Het zal duidelijk zijn dat het populisme alles probeert te omzeilen wat als kritiek kan worden gezien. Populisme is in essentie paranoïde. Overal ontwaart het gevaar, vijanden en samenzweringen. Onderzoek en controle is overbodig, want de leider heeft het volk ‘gehoord’ en weet wat hem te doen staat. De populist veracht het parlement (’nep-parlement’) evenals de rechterlijke macht (‘nep-rechters’).
Wat is de aantrekkingskracht hiervan voor grote groepen kiezers? In verwarrende en complexe tijden presenteert het populisme de wereld weer in eenvoudige en overzichtelijke termen: wij en zij, vriend en vijand. Het populisme biedt de burger de illusie van zelfbeschikking. (‘Wij gaan u daarom veel nauwer betrekken bij de keuzes die wij maken.’)
In navolging van Shula Rijxman heeft ook Marcel Gelauff, hoofdredacteur van het NOS-Journaal, zich bij De Wereld Draait Door zich geconformeerd aan de Nieuwe Tijd. Uit angst een deel van de kijkers te verliezen (“wij zijn van iedereen en voor iedereen”) zet hij één voet in het spiegelpaleis van ‘nieuws’ en ‘nepnieuws’, van ‘feiten’ en ‘alternatieve feiten’en verklaart dat het niet de taak is van het Journaal zin en onzin van elkaar te onderscheiden. Wat de waarheid is en wat de feiten zijn, dat zullen we als het aan hem ligt niet te horen krijgen: “als redactie een standpunt innemen, dat is wat we niet willen”. Hij begrijpt zijn eigen functie niet. Journalisten zijn per definitie geen politici, ze hoeven hun achterban niet te ontzien. Hun taak is het publiek zo juist als mogelijk is te informeren, ongeacht of het nieuws de kijker nu welgevallig is of niet.
De schrijver en scherpzinnige denker Umberto Eco heeft een decennium geleden in een reeks artikelen de aantrekkingskracht en het gevaar van het populisme geanalyseerd aan de hand van de opkomst van Silvio Belusconi in Italië. Net als nu met Trump was zijn opkomst mogelijk dank zij de televisie. Trump bespeelde de televisie; Berlusconi bezat de televisie, althans de drie commerciële zenders. Eenmaal president kreeg hij ook controle over de drie publieke zenders. En net als Trump nu, zei Berlusconi toen de ene dag dit en de andere dag dat. Hun achterban, die geen kranten leest (of ze niet gelooft) is vandaag vergeten wat er gisteren op tv werd gezegd. Er is geen geheugen, alleen het moment.
Het volk voelt zich gevleid door de leider, omdat het ogenschijnlijk de macht, het inzicht en het oordeel krijgt toebedeeld. Ogenschijnlijk, in werkelijkheid wordt het bespeeld en voor de gek gehouden.
Het ‘volk’, schrijft Eco, – in de zin van de uitdrukking van een coherente wil en identieke gevoelens – is iets wat niet bestaat. Wat wel bestaat is een burgerij, met verschillende ideeën, en onder een democratisch regime wordt de regering toevertrouwd aan degene die de stem van de meerderheid heeft gekregen.
Een beroep doen op het volk betekent het construeren van een fictief lichaam: aangezien het volk als zodanig niet bestaat, zijn populisten degenen die een virtueel beeld van de volkswil scheppen.
Net als de goochelaar moet de populist het konijn eerst in de hoge hoed stoppen voor hij het eruit kan halen. In de woorden van Eco: ‘Een populist vereenzelvigt zijn eigen plan met de wil van het volk en, als hem dat lukt, kiest hij een aantal burgers uit die hij transformeert tot exact het volk dat hij heeft uitgevonden.’ Zo toverde Geert Wilders ‘Henk en Ingrid’ uit zijn hoge hoed.
Populisme is ook vijand-denken. Overal loert het gevaar, alles wijst op samenzweringen en manipulaties van duistere machten gericht tegen ‘het volk’, een tendens die nog versterkt kan worden door raciale of etnische vijandigheid. Eenvoudig gezegd is populisme een methode om de onderbuikgevoelens van de massa te bespelen, zoals vreemdelingenhaat en wantrouwen jegens de staat. De ‘wil van het volk’, waaraan het appelleert, heeft niets van doen met de stem van het electoraat. Alleen de leider is in staat die wil te horen en te lezen. Hij werpt zich op als de vertolker van de wil van de anonieme, maar zuivere massa.
Trump in de VS, Wilders in Nederland en eerder Berlusconi in Italië poseren allemaal als uitverkorenen, als redders – alleen zíj zijn in staat het gevaar af te wenden. In wezen betreft het hier een religieus sentiment, waar de wil de plaats heeft ingenomen van de ziel: even onzichtbaar, even bepalend.
In de opvatting van de populist hebben individualisten geen rechten, alleen het volk. Dat is niet een samenklontering van zeer verschillende individuen, maar een monolithische eenheid, de vleesgeworden Gemeenschappelijke Wil. Burgers handelen niet; ze worden alleen opgeroepen de rol van het Volk te spelen. Het Volk is een theatrale fictie. (Heeft iemand ooit Henk en Ingrid gezien of gesproken?)
De vreemdeling is de vijand, denken is gevaarlijk, de elite deugt niet. Het enige wat telt is het meest banale: in hetzelfde land geboren zijn. Dit is de oorsprong van het nationalisme, schrijft Eco: de enige die de natie een identiteit kunnen geven zijn haar vijanden. In de grond is het een obsessie met een complot, mogelijk internationaal. De dreiging komt van buiten. De vijand is afwisselend te sterk en te zwak.
De eenentwintigste eeuw laat zich in het tweede decennium niet kennen als het ooit gedroomde futurisme na het magische jaar 2000, maar als een retro-tijdperk waarin de negentiende eeuw, het tijdperk van het nationalisme, nog eens dunnetjes wordt overgedaan.