Piet Hein Eek heeft de trend gezet, wij hebben hem gevolgd: sloophout alom. Maar waaróm slepen we zoveel oud hout onze interieurs binnen?
Lig ik hier nou ontzettend milieuvriendelijk te wezen? Of authentiek? Of esthetisch? Dat zijn vragen die in je opkomen als je in je sloophouten ledikant – in mijn geval niet eens een echte Eek maar een fake-Eek – ligt te draaien en de slaap niet kunt vatten. Tenminste, als je zojuist de documentaire Hier komt Piet Hein Eek hebt gezien, die deze week uitgezonden wordt in Het uur van de wolf. Een goede en boeiende film die vooral over de man Piet Hein Eek gaat en de lastige vraag waarom zijn oude hout zo is aangeslagen onbeantwoord laat.
Op de een of andere manier is ons leven namelijk ietwat ‘vereekiseerd’ geraakt. Niet dat in elk huis een Eek staat, maar iedereen kent zijn meubels en velen willen blijkbaar iets in huis hebben dat er in elk geval aan doet denken. Zoals de ontelbare banken, tafels en stoelen die duidelijk door zijn werk zijn ‘geïnspireerd’. Of zo’n krukje van karton met sloophout-print of een zelf in elkaar getimmerd meubel van steigerhout. Want als sloophout te duur of onvindbaar is gaan we naar de bouwmarkt, waar we tegenwoordig een bizar groot assortiment van al dan niet geborsteld of vergrijsd steigerhout aantreffen dat er zonder het goede voorbeeld en succes van Eek waarschijnlijk niet had gelegen. Ook bladen als vtwonen staan vol tips over waar je ‘stoere’ planken kunt scoren en wat je er zoal mee kunt doen; veel bouwtekeningen voor kasten, bankjes en kinderbedjes. Op internet staan recepten voor het zelf bereiden van oud hout – ingrediënten: nieuw hout plus azijn, koffie, thee of cacao – en er zijn talrijke aanwijzingen te vinden voor technieken waarmee je hout dat naar je zin te strak in de lak zit kunstmatig kunt afbladderen, verweren, white-washen, craqueleren of anderszins rustiek kunt beschadigen. Net zolang tot het er uitziet alsof het een halve eeuw in weer in wind op een duin heeft staan lijden in plaats van dat het rechtstreeks uit een Scandinavisch kweekbos komt. We zijn verslingerd aan dat ‘houtentieke’ blijkbaar, het heeft een snaar geraakt.
Het begon allemaal in de jaren negentig, toen Piet Hein Eek als jonge ontwerper een prijs won met zijn klassieke sloophouten kast. Sindsdien stampten Eek en zijn vriend en zakenpartner Nob Ruijgrok eerst in Geldrop en daarna in Eindhoven een bedrijf uit de grond dat het hele maakproces van Eeks karakteristieke meubelen in eigen hand heeft, zien we in de film. Het is een prestatie: een grote meubelfabriek annex toonzaal annex grand café in een oude hal van Philips. Je ziet tientallen mensen schaven, zagen en schuren. Het modewoord ‘ambachtelijk’ komt in je op, want hoewel ze uiteraard spijkerpistolen en andere moderne apparaten gebruiken, is dit duidelijk geen productielijn van IKEA. Maar het is wel groots allemaal; documentairemaker Niek Koppen filmde het ontstaan van de fabriek vanaf het begin, toen er nog A4-tjes voor de ramen van de lege hal hingen die samen de zin ‘Hier komt Piet Hein Eek’ vormden. Dat zag er indertijd opschepperig uit, maar de fraai gemonteerde toen-en-nu-beelden laten zien dat de ambities zijn waargemaakt. Het bedrijf maakt in Eindhoven weliswaar meer dan alleen die meubels van strak afgewerkte gebruikte planken, maar wie Piet Hein Eek zegt, zegt toch vooral ‘sloophout’, een woord dat vóór hij van start ging in Nederlandse kranten alleen maar voorkwam in de kolommen met kleine advertenties: partij sloophout te koop aangeboden, op te halen voor bijna niets. Tegenwoordig is het spul, volgens Eek zelf, vaak duurder dan splinternieuw hout. Ook als je je zoektocht naar het begin van de populariteit van verweerde planken uitbreidt naar Engelstalige kranten, levert de zoekterm ‘scrapwood’ vooral advertenties voor overtollig hout en een enkel bericht over sloppenwijken op, totdat het woord sinds eind jaren negentig vaker opduikt en dan vrijwel altijd in combinatie met het woord ‘Eek‘. The New York Times wijdde al in 2007 een profiel aan hem en toen een New Yorkse galerie in 2011 als eerste in de VS zijn meubels begon te importeren, juichte de krant: ‘a Dutch recycling master arrives’. De eettafels van Eek gaan er voor zes tot elfduizend dollar van de hand. Ook elders is hij doorgedrongen, tot Seoul aan toe: Eek liep er ooit rond en zag er vele nep-Eeks te koop staan, compleet met stempel ‘Piet Hein Eek: Made in Korea’. De wereld loopt dus warm. Komt dat doordat gebruikt hout domweg esthetisch is? Doordat Eek een briljante marketingman is? Of hebben we met z’n allen besloten dat het weggooien van oude planken zonde is?
Wat dat laatste betreft: Eek zelf heeft zich er waarschijnlijk bij neergelegd dat hij steeds in één adem wordt genoemd met duurzaamheid, maar hij zegt het in deze documentaire opnieuw: dat hele recyclingverhaal is niet zijn idee. Nooit geweest ook. Hij zei dat al in interviews in 1993 toen hij net die prijs voor zijn kast had gekregen: ‘Dat de kast van sloophout is vervaardigd heeft niets te maken met milieu-overwegingen. Ik wilde iets tegenover de overdaad van gladheid en glimmendheid stellen’ en ‘Ik heb niet bewust ingespeeld op de hergebruik-trend. Ik vind het gewoon overdreven om dure materialen te gebruiken, terwijl het ook met minder kan.’ Eek zegt domweg de materialen te gebruiken die voorhanden zijn en dat dat leuk voor het milieu kan zijn, is bijvangst. Dat geldt waarschijnlijk ook voor het overgrote deel van de kopers van sloophouten meubelen; milieuwinst is bijzaak.
Marketing dan? Piet Hein Eek heeft er wel duidelijk talent voor. In Hier komt Piet Hein Eek zien we hoe zijn werknemers als razenden werken om een mega-order van Champagnehuis Ruinart op tijd af te krijgen. Vele honderden kistjes voor hun champagneflessen, allemaal met de hand gezaagd, geschaafd en getimmerd in Eindhoven. Het is voor beide merken erg prettig met het andere geassocieerd te worden, maar qua prijsklasse zitten ze allebei ook een tikje hoog in de boom voor de doorsnee consument. Daar staat tegenover dat woonprogramma’s zoals RTL Woonmagazine ook over de vloer komen in Eindhoven en dat Eek nu zelfs een lijn voor IKEA ontwerpt die volgend jaar in de hele wereld verkocht gaat worden. Dat wordt een enorme sprong vooruit wat naamsbekendheid betreft. Maar die collecties zijn nog niet te koop en er komt bovendien geen sloophout aan te pas; de stoel waaraan je Eek en IKEA in de film ziet werken – erg grappige scènes waarin Eek geen blad voor de mond neemt als IKEA zijn adviezen in de wind slaat en een bevriende Italiaanse meubel-goeroe luidkeels haar IKEA-haat ventileert – is gemaakt van rotan.
Nee, het intrigerende, ja zelfs hypnotiserende van sloophout zit hem waarschijnlijk in de vage verhalen en gevoelens die het bij je oproept, bedacht ik mij, liggend temidden van mijn afgeragde planken. Ook al ben je je daar maar half van bewust. Sloophout is iets uit de natuur dat tegelijk sporen draagt van menselijk handelen. Het verweerde suggereert tijdsverloop; voor je geestesoog zie je toch generaties mensen wonen op en tussen de planken die nu je tafel of bed zijn. Het zijn, zoals vtwonen het uitdrukt, ‘spullen met een verhaal’ geworden. Genoemd bed is een extreem voorbeeld. De meubelmakers vertelden ons indertijd – ondersteund door fotografisch bewijsmateriaal – dat wij niet zozeer in een bed gingen slapen, als wel in het plafond van een orthodoxe Roemeense dorpskerk. Dat was even wennen. De meubelmakers trokken namelijk, geïnspireerd door het succes van Piet Hein Eek, Oost-Europa door op zoek naar sloophout-deals. Dat kerkdak was een goudmijn voor ze: prachtige witte en blauw plankjes, met hier en daar in goud uitgevoerde details. Planken die tientallen jaren boven de hoofden van gelovigen hadden gehangen, zo stelden we ons voor, die ze hadden beschermd tegen weer en wind, de woorden van de geestelijken hadden weerkaatst en de blikken hadden vastgehouden van intens verveelde kinderen. Je fantasie slaat op hol als je weet dat je in een kerkgewelf slaapt.
Maar ook als je niet zo’n expliciet verhaal te horen hebt gekregen, wekken meubels van sloophout toch meer menselijke associaties en gevoelens van verbondenheid op dan meubels van fonkelnieuw en strak gelakt hout. Pure poëzie is het. Piet Hein Eek zegt in de documentaire dat hij meubels wil maken die je aan je nazaten doorgeeft. Gelijk heeft hij: des te meer mooie verhalen blijven er aan hangen.
Het uur van de wolf: Hier komt Piet Hein Eek NPO 2, donderdag 24 november, 22:55 uur.