Sharknado, Piranhaconda, Dinocroc, Frankenfish – het zijn filmtitels die op de lachspieren werken en ze klinken heel erg B. Maar wat is eigenlijk een B-film, en waarom vinden we dat leuk?
De eerste uitzending van Sharknado in juli 2013 op het SyFy-kanaal in de VS werd bij toeval een waar online event toen de Twitterbal ging rollen, waarbij de hashtag #sharknado extreem vaak gebruikt werd. Inmiddels heeft de film van lowbudgetstudio The Asylum geleid tot een heuse franchise, waarvan deel één tot en met vier op Netflix te zien zijn en deel vijf net aangekondigd is.
Sharknado had echter niet de primeur; er worden al jaren in hoog tempo films met natuurramp/roofdier-monsters uit de grond gestampt, die elk op hun beurt weer een eigen vervolg krijgen. Zo is daar SyFy-original Sharktopus (half haai, half octopus) en het vervolg Sharktopus vs. Whalewolf (je raadt het: half walvis, half wolf). Of die andere Asylum-reeks, die begon met Mega Shark vs Giant Octopus en vervolgde met (spoiler voor de winnaar) Mega Shark vs Crocosaurus (half krokodil, half dinosaurus), Mega Shark vs Mecha Shark (onderzeeër-haai) en Mega Shark vs Kolossus (robot).
Filmcriticus Andrew Sarris schreef over B-films: ‘Op de een of andere manier kan zelfs middelmatigheid majestueus worden wanneer het wordt gecombineerd met de dood, wat wil zeggen dat als alleen goede films ons kunnen leren hoe te leven, zelfs slechte films ons kunnen leren hoe te sterven.’ Aan sterfte zeker geen gebrek in deze films, waarin de ene na de andere matig acterende jongere op creatieve wijze wordt omgelegd. Je zou zelfs kunnen stellen dat het dé reden is dat je kijkt: wie is de volgende en hoe gaat het gebeuren? We worden vermaakt door de overdadige rampspoed die op de personages afgevuurd wordt. Beroemdheden staan in de rij om gruwelijk vermoord te worden in Sharknado, zoals BN-ers vroeger in Baantjer. Het verklaart wat bijvoorbeeld Eric Roberts doet in Sharktopus, of Wil Wheaton en Frankie Muniz in de Sharknado-reeks.
Er bestaat geen twijfel over dat dit B-films zijn. Sterker nog, naast hun Sharknado-populariteit staat het productiehuis The Asylum bekend om hun lowbudget mockbusters – films die meeliften op het succes van blockbusters - met titels als Transmorphers (gemodelleerd naar Transformers), Atlantic Rim (Pacific Rim), Titanic 2 (geen Rose en Jack in deze versie waarin het schip herbouwd wordt) en Paranormal Entity (Paranormal Activity). Er is geen pretentie van originaliteit of productiewaarde en dat blijkt een prima businessmodel. Medeoprichter David Michael Latt heeft meermaals verklaard dat The Asylum nog nooit geld heeft verloren op een van hun filmproducties, niet één keer. De B-film blijkt dus prima aftrek te hebben en dat is niets nieuws.
Want waar komt de term B-film vandaan? Volgens zelfverklaarde B-film junkie Jim Driscoll staat het voor budget. Het zijn namelijk snelle, goedkope producties die vanaf de jaren twintig gemaakt werden in Hollywood om optimaal gebruik te maken van dure sets, faciliteiten en personeel tussen grotere producties door. Zo werden de B-producties ook een oefenarena voor acteurs, producenten en regisseurs om hun vaardigheden in het vak te ontwikkelen. De B heeft daarnaast een oorsprong in de manier waarop bioscopen vroeger hun films vertoonden; als dubbele vertoning waarin de A-film de hoofdattractie was en de B-film een voorfilm. Op die manier kregen bezoekers kwantiteit én kwaliteit voor de kosten van één kaartje. De B-films waren opvulmateriaal in elke zin, en toch groeide het uit tot een eigen genre van goedkope tweederangs-films met een unieke aantrekkingskracht.
In zijn boek The Battle for the B’s verklaart mediawetenschapper Blair Davis dat we het label B-film inmiddels gebruiken om verschillende betekenissen aan te duiden. Het kan in historisch-economische context zijn, waarbij we het bijvoorbeeld hebben over een klassieke Hollywood budgetfilm zoals horrorfilm Cat People (1942) of B-western Pals of the Saddle (1938) met John Wayne. Dit zijn letterlijk B-films, die prima kritieken ontvingen en populair waren onder bioscoopbezoekers. Een andere betekenis is inhoudelijker, gericht op bijvoorbeeld acteerwerk en regie, waardoor Hollywoodproducties met enorme budgetten en A-list sterren smalend geclassificeerd kunnen worden als B door critici. In die zin betekent B vooral lage cultuur; botte actie tegenover intellectuele drama’s.
Oorspronkelijke Hollywood B-films konden dus prima gewaardeerd worden door filmjournalisten. Culturele antropoloog Cynthia Miller verklaart de populariteit van de vroege B-films als escapisme om de gevolgen van de Grote Depressie en Eerste Wereldoorlog te kunnen vergeten in vermaak. Volgens Davis bestaat er inmiddels echter ook een publiek op wie B-films aantrekkingskracht uitoefenen vanwege de combinatie van oprechtheid en onbekwaamheid, oftewel: de poging was er, maar het vakmanschap niet. Films die zo slecht zijn, dat ze weer leuk worden dus. Dit zijn kijkers die een film dus rubriceren in de categorie matig of slecht, maar er toch van genieten, bijvoorbeeld door slechte horrorfilms te bekijken alsof het komedies zijn, en het dan liefkozend camp noemen. Films vergaren langs deze weg ook weleens een cultstatus, eerder dankzij dan ondanks de weinig hoogstaande kwaliteit.
Bekendste voorbeelden van zulke ambitieuze mislukkingen die zo’n cultstatus verwierven in de recente geschiedenis zijn onder meer Birdemic, Troll 2, en The Wicker Man. Elk van deze films ging een eigen leven leiden toen het de ether in werd geslingerd en critici woorden tekort kwamen om alle fouten aan te wijzen. Birdemic: Shock and Terror (2010) was na absoluut verwoestende kritieken een populair onderwerp van hilariteit in diverse podcasts, en werd geparodieerd en bespot in televisieprogramma’s. Vietnamese regisseur James Nguyen had zijn film bedoeld als ode aan Hitchcocks The Birds, en maakte Birdemic met een budget van minder dan tienduizend dollar. Ondanks de bijna vijftig jaar aan ontwikkeling van VFX, rekwisieten en make-up die tussen de twee films zit, zien Hitcocks kraaien er aanzienlijk beter uit dan de geanimeerde adelaars in Nguyens film. Vanwege het budget moesten de acteurs ook diverse rollen van de crew vervullen, waarbij ze bijvoorbeeld hun eigen microfoon tussen hun knieën moesten klemmen en hoofdrolspeelster Whitney Moore ook de make-up verzorgde. Nguyen voegde vervolgens gefingeerde namen toe aan de aftiteling om dit feit te verbloemen. Na de kritieken en parodieën volgde al snel de beschrijving: de beste slechtste film. Nguyen maakte een vervolg, Birdemic 2: The Resurrection (2012), en kon ermee op tour langs bioscopen
Claudio Fragasso’s Troll 2 (1990) had niets te maken met de oorspronkelijke Troll. Sterker nog, er zit geen enkele trol in de gehele film – de monsters zijn kobolden. De film werd gemaakt door een Italiaanse crew die niet kon communiceren met de Amerikaanse cast, die overigens bestond uit bewoners van omliggende stadjes rondom Morgan in Utah, waar de set was. Maar na de release verwierf Troll 2 een enorme cultstatus die putte uit harkerig acteerwerk en kromme dialogen. De uitspraak ‘They’re eating her… and then they’re going to eat me! Oh my God’ van Arnold (Darren Ewing) bij de aanblik van een vrouw die aangevallen wordt door kobolden veranderde de scène in een internetmeme. Troll 2 kon in 2007 zelfs rekenen op een fanevenement, waarbij Morgan tijdelijk weer werd veranderd in de set en regisseur Fragasso de sleutel van de stad ontving van de burgemeester.
Maar de grootste internetstatus behoort waarschijnlijk toe aan de toch al meme-waardige Nicolas Cage in The Wicker Man (2006). Deze productie werd gemaakt als bloedserieuze boekverfilming en tevens remake van een versie uit 1973 met Edward Woodward en Christopher Lee, die destijds een aardig succes was. Het verging de adaptatie met Cage net even anders. In plaats van onheil en spanning, bespraken critici de onbedoelde lachstuipen die het stuntelende scenario opriep en de komische teksten die Cage uitkraamt terwijl hij links en rechts vrouwen neerslaat. De scène waarin de getergde hoofdrolspeler ‘Not the bees!’ schreeuwt werd een populaire meme, en The Wicker Man een bron van hilarisch vermaak.
Deze regisseurs mikten op grootsheid en misten. Het resultaat bleek per ongeluk belachelijk in plaats van eng, hilarisch in plaats van spannend. In een postmodern Hollywoodtijdperk lijkt het soms alsof filmmakers bewust gaan voor camp in de hoop die cultstatus te bereiken die een film toch succesvol maakt. Intentie kan moeilijk te beoordelen zijn, omdat de grenzen tussen genres kunnen vervagen en niet elk lachwekkend moment duidelijk per ongeluk is. The Asylum lijkt qua praktijken echter meer gebruik te maken van dezelfde principes die de B-film al die jaren geleden het levenslicht deed zien. De studio maakt twee à drie films per maand en doet ongeveer vier maanden over het gehele proces van begin tot eind, waarbij de opnames zelf soms maar twee weken in beslag nemen. Producent Latt verklaarde het succes van zijn bedrijf met de simpele verklaring dat The Asylum nooit meer uitgeeft aan een productie dan de prijs waarvoor hij weet dat hij het kan verkopen. Het productiehuis is een plek voor beginnende acteurs en filmmakers om te oefenen met werken op de set, net zoals dat bijna honderd jaar geleden zo ging.
En wie nog steeds denkt dat de ogenschijnlijk grote golf aan campy monsterfilms een verschijnsel is van de laatste twintig jaar, heeft het mis. Het klassieke Hollywood had een eigen scala aan ‘slechtste films ooit gemaakt’, zoals Robot Monster (1953), It Came from Beneath the Sea (1955), Earth vs, the Flying Saucers (1956) en The Tingler (1959). Uiteraard zijn deze B-films net zozeer weerspiegelingen van populaire A-films als van belangrijke maatschappelijke onderwerpen, want de oplettende kijker herkent trends die geworteld zijn in de actualiteit. Na de bomtests die de VS uitvoerde in 1945, kwamen diverse radioactieve monsterfilms uit. De Rhedosaurus uit The Beast from 20.000 Fathoms (1953) werd uit zijn winterslaap gewekt door een atoombomtest, en It Came From Beneath the Sea draait om een radioactief monster dat uit verdreven werd uit de zee omdat de overheid daar waterstofbommen testte. De titulaire Tarantula! (1955) nam zelf enorme proporties aan door radioactief voedsel.
Hoe rampzalig de toekomstscenario’s van de B-films ook zijn, de toekomst van het genre zelf is zeer zonnig; er is immers genoeg rampspoed waar we ons zorgen over maken. Zo is daar het broeikaseffect, en ook genetische manipulatie houdt de gemoederen bezig. Sharknado benoemt de klimaatveranderingen als veroorzaker van de noodlottige tornado. Sharktopus is een genetisch experiment van de Amerikaanse marine. Big Ass Spider! (2013) ontsnapt uit een lab, en in Age of Dinosaurs (2013) wordt biotechnologie gebruikt om dinosauriërs weer tot leven te wekken. Een wonderlijke overdrijving van onze angsten, en precies daardoor is de B-film, mits deskundig B-achtig uitgevoerd, een dankbare comic relief.