© Helen en Herman Bleich in 1943
Schrijfster Natascha van Weezel had als zesjarige weinig zin meer in de jaarlijkse Auschwitzherdenkingen. Tot haar moeder haar apart nam.
Als klein meisje namen mijn ouders me al mee naar de Auschwitzherdenking. Dat was de voorganger van de Nationale Holocaust Herdenking – die pas in 2015 geïntroduceerd werd.
De Auschwitzherdenking had een veel informeler karakter. Het bestond uit een vrij kleine bijeenkomst in een Amsterdams park, op de laatste zondag van januari. Daarna volgde een lunch in het RAI-congrescentrum met vieze, koosjere broodjes. Politici of hoogwaardigheidsbekleders waren niet aanwezig. Als ik hieraan terugdenk, zie ik vooral veel huilende, oude mensen voor me. Een deel van hen had een ‘telefoonnummer’ op de arm.
Het riep vragen bij me op waar niemand het antwoord op wist, zelfs mijn ouders niet. Ik had begrepen dat de mensen met de telefoonnummers in Auschwitz hadden gezeten omdat ze Joods waren. Waarom moesten Joden naar Auschwitz? Zou ik zelf ook naar Auschwitz zijn gestuurd als ik 45 jaar eerder geboren was? En waarom had iedereen het altijd over ‘degenen die er niet meer waren, maar er wel hadden kúnnen zijn?’
Ik weet niet of het de winterkou was, de vragen die bij me opkwamen, de huilende oude mensen, de telefoonnummers of de vieze broodjes, maar rond mijn zesde wilde ik absoluut niet meer mee.
Mijn ouders gingen voortaan maar zonder mij! Dat hele Jodendom met die stomme Holocaust en al dat verdriet, wat moest ik daarmee? Ik wilde ‘normaal’ zijn, zoals de andere kinderen in mijn klas, met grote families waarvan de mensen niet in een – voor mij – ver verleden waren ‘weggehaald’
Mijn moeder merkte mijn frustratie op en vroeg ze of ik bij haar wilde komen zitten. Ik kroop naast haar op de bank met een pakje chocomel. Voorzichtig vroeg ze of ze me mocht vertellen waarom het voor haar zo belangrijk was om naar de Auschwitzherdenking te gaan. Zo’n gesprek was het láátste waarop ik zat te wachten, maar ik voelde dat dit een belangrijk moment was. Dus knikte ik – op voorwaarde dat ik hierna nog twee chocomel mocht.
‘Papa heeft zijn eigen redenen om naar de Auschwitzherdenking te gaan,’ zei ze. ‘Dat komt door zijn ouders, oma Carry en opa Richard, die de Holocaust hebben overleefd door onder te duiken. Die verhalen ken je, maar je weet nog niet wat míjn ouders precies hebben meegemaakt tijdens de oorlog, toch?’
Ik schudde van nee. Hoewel ik eigenlijk liever met mijn Barbies wilde spelen, zou ik nu een ‘geheim’ te weten komen. Ergens vond ik dat wel spannend, alsof ik een waargebeurd avonturenboek voorgelezen kreeg.
‘Jouw opa Herman werd geboren in 1917 in Bochnia,’ begon mijn moeder. ‘Een kleine plaats in Polen vlakbij Krakau. Vanwege de Eerste Wereldoorlog was het daar niet zo veilig en al snel vertrok hij met zijn ouders, broers en zussen naar Berlijn in Duitsland. Zijn vader en moeder, Aryeh en Bertha, waren ultraorthodox – zeer streng religieus Joods. Dat vond je opa lastig, want vanwege de sabbat mocht hij niet voetballen op zaterdag. En dat was nou net de enige dag dat hij niet naar school hoefde. Overigens was hij heel goed op school en hij had veel vrienden. Voor het grootste deel had hij dus een prettig leven.’ ‘Dat veranderde vanaf 1933.
Op 30 januari van dat jaar had Rijkspresident Hindenburg Adolf Hitler namelijk benoemd tot Rijkskanselier. Je weet wie Hitler was, hè lieverd?’ Ik knikte en rolde met mijn ogen. Natuurlijk wist ik wie Hitler was. Hoe kon ik dat níet weten met al die boeken over hem in huis?
Mijn moeder vervolgde. ‘Al snel merkte opa verandering. De antisemitische propaganda was enorm. Vrienden van school gingen opeens gekleed in uniformen van de Hitlerjugend en sommige docenten begonnen de les met de Hitlergroet. Niemand wist wat de nazi’s precies zouden gaan doen, maar het broeide aan alle kanten.
Opa kreeg zelf veel last van antisemitisme, dat is een chic woord voor Jodenhaat. Daarom wilde hij niet in Duitsland blijven. Na de middelbare school vertrok hij naar Praag om economie te gaan studeren. Dat ging goed, totdat daar in 1938 een pro-Duitse regering aan de macht kwam.’
Mijn moeder stopte even om op adem te komen. ‘Opa Herman wist dat hij daar niet langer kon blijven en nam contact op met zijn zus Rosa, die inmiddels met haar man en twee jonge dochters in Den Haag woonde. Ze stuurde Herman wat geld op, zodat hij naar haar toe kon komen.’
‘Per trein, zonder visum – als een illegale vluchteling – vertrok hij naar Den Haag. Daar probeerde hij een carrière te beginnen als freelancejournalist, maar dat kwam niet erg van de grond. Om wat tijd te doden en nieuwe contacten op te doen werd Herman lid van de Oost-Europees Joodse migrantenvereniging ANSKI. Tijdens een borrel in Café ’t Gulden Hoofd kwam daar op een dag een mooie, jonge vrouw binnenwandelen; Helen Kornmehl.’ Mijn moeder straalde voor het eerst: ‘En dat werd later natuurlijk mijn moeder, en jouw oma.’
Lees verder in VARAgids 4, vanaf dinsdag 21 januari 2025 in de winkel, op de mat en in de app (alleen voor VARAgids-abonnees).
Ontvang elke werkdag de beste kijktips met de Avondeditie-nieuwsbrief