Vindingrijke grappen worden versterkt door Armisens immer geestige mimiek.
Is dat niet een tikkeltje radicaal? Een komedieshow uitsluitend voor geoefende drummers? Nee: het past bij de absurdist die Fred Armisen is. Wie zijn voorstelling wil zien moet bij de ingang van het etablissement waar hij optreedt een stukje rammelen op een snaredrum. Een degelijke roffel betekent dat je naar binnen mag, waar een hele rij drumkits, op het podium en in het gangpad, de zaal garneert. Armisen windt er geen doekjes om, wanneer hij zelf vol trots plaatsneemt achter een schitterende vintage kit en zijn muzikale talent toont: deze avond draait om broederschap; alle drummers verenigt u!
Drummers zijn een eigenaardig volk, net zoals Armisen een vreemde eend in de bijt is. Bij televisieprogramma’s als Saturday Night Live en Portlandia bewijst hij zijn kunnen als idiosyncratische improvisator, komiek en kleinkunstenaar. Daarnaast kent het grote publiek hem eveneens als bandleider bij Late Night with Seth Meyers. Met dikwijls een gitaar om zijn nek, dat wel. Maar de drums heeft Armisen desondanks nooit uit het oog verloren, zoveel is duidelijk. Tijdens zijn steekhoudende en sympathieke uur komedie openbaart zich ook Armisens liefde voor de muziek, zoals tijdens een observatie over jazz: ‘Ik zet wat jazz op. Steek je handen in de lucht als je de weg kwijt bent.’
Jazz is schijnbaar geen drummersmuziek pur sang. Hoewel Armisens observaties logischerwijs – dat is het komische effect - regelmatig stroken met de realiteit. ‘Zijn jullie weleens in Italië of Brazilië geweest? Daar heb je dan die volstrekt onbekende artiesten die hele arena’s vullen. Onbegrijpelijk.’ Waarop hij een Italiaanse zanger à la Andrea Bocelli met verve nadoet. Het zijn vindingrijke grappen, die worden versterkt door Armisens immer geestige mimiek. Zoals de blik op zijn gezicht wanneer hij zich afvraagt hoe je in hemelsnaam moet dansen op Zydeco muziek – een soort Cajun-achtige dansmuziek.
Ook bij bluesconcerten liep Armisen weleens weg. Hij doet voor hoe hij met een denkbeeldig biertje in z’n handen na tien seconden de festivalweide verlaat. Het zijn herkenbare taferelen voor muzikanten. De komiek moet dan ook uitkijken dat zijn performance niet teveel gericht is op de fijnproevers, of op de drummers alleen. Maar linksom of rechtsom: Armisens impressies zijn gewoon ontzettend hilarisch. Bij een kaart van de Verenigde Staten – een soort analogie voor het vele toeren van de muzikant – bootst hij alle Amerikaanse dialecten na. Van noord naar zuid; van oost naar west.
Oneliners houden intussen het publiek warm: ‘Ik hou niet van kamperen, vanwege het geluid van een sluitende tentrits.’ Of: ‘Heb niet te veel kritiek op 18 e -eeuwse artsen. Zij beschikten nog niet over een microscoop, dus moesten ze het doen met bloedzuigers.’ Ineens gaat de grappenmaker liggen op het podium, waarop hij een ontbindende vos nadoet. Het publiek eet gretig uit Armisens hand. Dat hij een reeks bekende drummers heeft uitgenodigd, waaronder Tré Cool van Greenday, voelt als een kers op de taart. Met de muzikanten speelt hij uiterst flauwe theaterstukjes, over grappen die alleen binnen de band werken.
Ook tof is de geschiedenisles die Armisen enthousiast geeft over de evolutie van de drumkit. Hier zijn grappen overbodig: aan de hand van een zestal drumkits wordt de geschiedenis van drums – en als bijeffect ook popmuziek – uitgelegd. Tegen het einde komt Armisen weer terug bij het begin: de drummer als eigenaardig wezen. Een ode aan John Waters – de excentrieke filmmaker bekend van films als Pink Flamingos (1972) – verschaft meer duidelijkheid: de komiek wilde net als zijn voorbeeld zijn, en mensen aan het kotsen brengen. Dat kotsen is gedurende zijn carrière vervangen door lachen. Een even effectief middel waarmee je als paria beroemd kan worden.