De makers van Flint Town moeten ervoor waken dat ze niet onderdeel van het probleem worden.
Flint, Michigan, een middelgrote stad in het Midwesten van de Verenigde Staten, is als een schip zonder kapitein. Politici zijn aangestoken door kortetermijndenken en populisme, terwijl de criminaliteit welig tiert. Een drietal doorgewinterde documentairemakers – Zackary Canepari, Drea Cooper en Jessica Dimmock - volgt gedurende twee jaar het reilen en zeilen van het lokale politiekorps. Daar is de afgelopen decennia flink bezuinigd: terwijl de armoede intrad, slonk het aantal politieagenten van driehonderd naar 98. De politiechef vertelt onomwonden aan inwoners dat er op sommige nachten ‘slechts negen’ auto’s rondrijden, op een bevolking van 100.000. Zo wordt in de openingsscène direct een mistroostig beeld geschetst.
Dat beeld komt ook naar voren in het documentairedebuut van Michael Moore, getiteld Roger & Me, uit 1989. Hierin vertelt de corpulente filmmaker het verhaal van zijn geboorteplaats: een tragedie. Ooit floreerde de stad dankzij de auto-industrie; dankzij General Motors. Toen was er sprake van relatieve rijkdom; nu is zelfs het politiedepartement een armlastig bijeengeraapt zooitje. Wie niet bekend is met Moore’s belangwekkende kroniek, heeft Flint allicht voorbij zien komen in het nieuws: de watercrisis aldaar heeft nog steeds schrijnende gevolgen voor de bevolking. Om geld te besparen werd een andere waterbron aangeboord, waardoor chemische stoffen vrijkwamen in het leidingwater.
Voor de wijdverbreide problematiek is vooralsnog geen oplossing. Dat wordt in Flint Town bevestigd: met de komst van een nieuwe burgemeester wordt – quelle surprise – een nieuwe politiecommandant aangesteld. Door elke drie jaar te wisselen van positie – alsof het een Nederlandse bondscoach betreft – boek je op de lange termijn amper winst. Een ander voorbeeld is de komst van senator Bernie Sanders – dan nog presidentskandidaat – in de gemeenschap. Daar is ‘ie dan: het grijze orakel met zijn loze beloftes. Mensen komen er niettemin wel op af, en dat is volstrekt begrijpelijk wanneer de wanhoop immer nabij is.
Maar alle treurnis terzijde rijst de vraag waarom deze serie is gemaakt. Met een close-up van een hand in de sneeuw – een tiener die omkomt bij een schietpartij, zo blijkt aan het einde van de pilotaflevering – wordt opzettelijk of niet de indruk gewekt dat het leed hier schaamteloos wordt geëxploiteerd. Ook ontbreekt het niet aan een zekere sentimentaliteit: denk aan beelden van de kou die worden begeleid door een kerkkoor. Het staat buiten kijf dat de makers hier niet per definitie een objectief beeld willen neerzetten van Flint. Zo zijn de agenten die ze volgen ‘toevalligerwijs’ stuk voor stuk mediagenieke types.
Een agent vertelt waarom hij in Flint werkt: ‘Ik wilde daar zijn waar het geweld was.’ Hij wilde ‘geleefd’ hebben als hij met pensioen zou gaan. Het is een perverse manier van denken die tegelijkertijd binnen de context begrijpelijk wordt. Een andere agente vertelt dat ze na slechts vier dagen in dienst al haar eerst moordzaak meemaakte. Die getuigenissen en belevenissen werken afstompend, en al snel kom je tot de realisatie dat alles in Flint corrupt, doorleeft, en ineffectief is. Die boodschap is helder en dus al decennia evident. Als de documentairemakers, die niet een probleem onthullen maar ontginnen, niet zelf een oplossing aandragen in de volgende afleveringen, dan zijn ze zelf onderdeel van het probleem.