Onnodig cartoonesk drama vol opzichtige symboliek.
Romancier Ray Bradbury schreef Fahrenheit 451 in 1953, tijdens het hoogtij van de 'red scare': de irrationele angst voor het communisme in de Verenigde Staten. Wie zich vereenzelvigde met marxistische idealen kon weleens worden vervolgd. In het gelauwerde boek, dat zich afspeelt in een dystopische toekomst, zijn brandweermannen geen vuurbedwingers maar fikkiestokers. Hun taak, als exponenten van een repressief regime, is om alle overgeblevene boeken te verbranden, opdat de chaos – die naar verluidt in de klassiekers wordt gepredikt – voor eens en altijd zal verdwijnen. Veel literatuur is immers in principe maatschappijkritiek; kritiek waar de gevestigde orde niet altijd op zit te wachten.
Filmmaker Ramin Bahrani, bekend van kleine pareltjes als Chop Shop (2007) en Goodbye Solo (2008) bewerkte Bradbury’s meesterwerk tot een geactualiseerde televisiefilm. Zijn timing is perfect: nu de nieuwsgaring onder druk staat en daarmee ook de vergaring van kennis, is kritiek van levensbelang. Ook in de vorm van diepgravende literatuur en films. Fahrenheit 451 – dat in 1966 al eens werd verfilmd door François Truffaut – biedt sowieso een interessante premisse voor een adaptatie. Bahrani’s bewerking resulteert helaas in een onnodig cartoonesk drama vol opzichtige symboliek. Aan de cast ligt het niet: Michael Shannon speelt de fiere brandmeester Beatty en Michael B. Jordan speelt zijn protegé Montag.
Vanaf de omineuze opening van de film is het evident dat Bahrani de kijker een kinderlijk eenvoudig, activistisch verhaal opdient. Montag is een volgzame brandweerman met een prachtige carrière in het verschiet. Maar als hij voor de zoveelste keer boeken verbrandt en de identiteiten van de boekenlezers – glibberige alen genoemd - wist, knapt er iets in hem. Hij wil nu wel eens weten waarom mensen überhaupt boeken lezen. Hij weet Dostojevski’s roman Aantekeningen uit het ondergrondse te bemachtigen – nogmaals: de symboliek ligt er dik bovenop – en voegt zich bij het verzet, dat bestaat uit een erudiet gezelschap.
Alleen al die transitie, van hardliner naar warmhartig mens, is volstrekt ongeloofwaardig. Dat gebeurt nu eenmaal niet á la minute. Dat Beatty wordt afgebeeld als een soort nationaalsocialistische rouwdouwer is evenmin fabuleus. Hij is een mens zonder hart; met maar één doel: steun verlenen aan het regime dat ‘het ministerie’ wordt genoemd. Beatty representeert de film: duister en eendimensionaal. In het donker laaien de vlammen nog mooier op, zo zal Bahrani hebben gedacht, en boeken vormen in duistere tijden het (symbolische) licht. De toegang tot andere, betere werelden. Geschreven door wereldverbeteraars.
De crux van Fahrenheit 451 is dat er in de mens een ongekende verbeeldingskracht schuilt. Die notie komt geenszins tot bloei in de film, die aanvoelt als een mislukte remake van een Paul Verhoeven scifi. Met in de laatste scène verwoede pogingen om het bezwerende, betoverende werk van Terrence Malick na te apen. Lees anders eens wat van de auteurs die in de film worden aangehaald: Marcel Proust, Franz Kafka, en noem maar op. Dat is bevredigender dan naar Bahrani’s uiterst gemankeerde film te kijken.