Als het om schulden maken gaat, ben ik van de generatie ‘nog-net-goed-weggekomen’. Mijn ouders bulkten niet van het geld, maar ze hadden genoeg gespaard om ons te kunnen laten studeren – en dan betaalden ze óók nog mijn kamer. Wat een ongelofelijke luxe, als ik zie hoe jongeren het nu moeten zien te redden. Bovendien was er nog geen leenstelsel, maar kreeg ik een basisbeurs. Ik durf niet meer te zeggen hoeveel het was, ik meen vierhonderd gulden nog wat. De reden dat ik het niet durf te zeggen is niet zozeer vanwege de hoogte van het bedrag, als wel dat het dus nog in GULDENS was. Dit klinkt alsof ik studeerde tijdens het Twaalfjarig Bestand, dat heerlijke venster tijdens de Tachtigjarige Oorlog waarin de universiteiten open waren. En de nagelsalons en de kroegen en de sekswerkers.
Ik lijk wel honderd. Wij kregen dus een basisbeurs, lieve kinderen, maar die moest je terugbetalen als je niet minstens de helft van je studiepunten had gehaald. Je moest er 42 hebben, dus bij minder dan 21 moest je onverbiddelijk alles terugstorten naar Groningen (daar zat die administratie, waarschijnlijk toen al permanent te schudden op haar door gasbevingen geteisterde grondvesten, maar daar hoorde je toen nog niemand over. Het was een makkelijker tijd). 21 punten. Tenzij je in psychische nood was geweest. Dan moest je met de studentpsycholoog gaan praten en als die ook vond dat je het mentaal te moeilijk had gehad om de helft van je tentamens te halen, werd je schuld kwijtgescholden.
Ik hing zo ergens tussen de 19 en de 23 punten, tegen het eind van mijn eerste jaar. Misschien voor de zekerheid toch even langs de studentpsycholoog. Ik moest het tentamen ‘Schrijven van probleemstellingen’ nog terugkrijgen en dat had ik vast gehaald, maar zo niet, dan kon ik maar beter een achterdeurtje hebben.
De studentpsycholoog had ont-zettend grote voeten. Het was ook een grote vrouw. Ze droeg zwarte ballerina’s (‘flatjes’ noemden ze dat toen) en daardoor deed ze me denken aan Arjan Ederveen. Hoe het was, vroeg ze, en ik begon te vertellen. Dat ik me een beetje zorgen maakte over mijn punten (een eerlijk begin) maar toen ik gaandeweg over mijn jaar begon te vertellen – moeizame start, coming-out, eerste relatie met veel gedoe – vond ze mij al met al ruimschoots zielig genoeg, veel zieliger dan ik was eigenlijk. Ik was vooral gebiologeerd door die reuzenballerina’s.
Wezenloos fietste ik terug naar mijn kamer. Had ik echt psychische nood? Was ik in ontkenning, had mijn onderbewuste me op dit pad gezet om eindelijk mijn problemen eens onder ogen te zien?
De volgende dag kreeg ik het tentamen ‘Schrijven van probleemstellingen’ terug. Ik had een acht, vooral omdat ik heel goed had onthouden dat elke probleem-stelling kloppend te krijgen is als je hem maar begin met ‘In hoe-verre...’
In hoeverre was mijn psychische nood een factor in het haast niet halen van mijn studiepunten? Die vraag hoefde ik niet meer te beantwoorden, ik was met de hakken over de sloot door. Het jaar erop haalde ik mijn studiepunten, gaf een feest en stopte met studeren. De psycholoog met de grote voeten heb ik nooit meer gezien. Het was echt een makkelijker tijd.
Meer Claudia de Breij? Lees iedere week haar column in de VARAgids!
Ontvang elke werkdag de beste kijktips met de Avondeditie-nieuwsbrief