De allereerste James Bond-film die ik zag was The Spy Who Loved Me (1977), op video thuis bij m’n vader. Het was een wat ongebruikelijke instap-Bond. Allereerst verwarde ik ten onrechte het woord ‘spy’ (spion) met het woord ‘spider’ (spin) en was ik toch enigszins teleurgesteld dat er nergens een gigantische spin opdook. Daarnaast voelde The Spy Who Loved Me op momenten ook meer als een horrorfilm dan als een actiethriller, zeker in de vorm van Jaws (Richard Kiel), een ontzagwekkende handlanger van Bond-schurk Karl Stromberg (Curd Jürgens) die een informant tot in een piramide achtervolgt om dan zijn stalen tanden in zijn nek te zetten.
Die eerste introductie is inmiddels alweer bijna dertig jaar geleden. Toch valt het me nu, tijdens het opnieuw bekijken van vooral de oudere Bond-films (de hele Bond-collectie is nog tot en met 19 mei te vinden op Videoland), op hoe goed de meeste daarvan bewaard zijn gebleven. Een groot deel van de aanhoudende aantrekkingskracht is uiteraard nostalgie, al heeft lang niet alles de tand des tijds even goed doorstaan. Denk aan de achteloze misogynie in de vroege Bond-films van Sean Connery, de stereotiepe representatie van andere culturen en etniciteiten in films als You Only Live Twice (1967), Live and Let Die (1973) en Octopussy (1983) en een James Bond-bondgenoot in The Living Daylights (1987) die gemodelleerd lijkt te zijn op Osama Bin Laden.
Maar veel van de indrukwekkende stunts zijn nog steeds indrukwekkend, zoals in de openingsacte van The Spy Who Loved Me waar een stuntman (als Bond) met ski’s en al een afgrond in springt om zijn tocht met een parachute te vervolgen. Tegelijkertijd nemen de films zichzelf ook weer niet al te serieus, zeker in de interpretatie van Roger Moore (James Bond van 1973 tot 1985), die elke situatie met een licht opgetrokken wenkbrauw benadert. Nu heb ik zelf sowieso meer een voorkeur voor iemand die vrouwen overmeestert met flauwe toespelingen (Moore) dan onder dwang en met een incidentele corrigerende tik (Sean Connery). Maar dat ben ik.
Ook de overtrokken slechteriken en dito handlangers met hun luxueus afgewerkte schuilplaatsen (set design van Ken Adam) en de futuristische gadgets van Q (Desmond Llewelyn) maakten duidelijk dat het publiek James Bond toch echt met een korreltje zout moest nemen. Het is wel altijd een balanceer act. Te absurde uitvindingen doorbreken de illusie. Een mondstuk (Thunderball, 1965) waarmee je vier minuten lang onder water kunt ademen? Gaaf! Een onzichtbare auto (Die Another Day, 2002), en een James Bond (Pierce Brosnan) die zichzelf door heel hard te concentreren een hartstilstand kan bezorgen? Meh. Niet voor niets staat Die Another Day – geheel terecht – in alle ranglijsten steevast onderaan.
Minder terecht vind ik de lage waardering voor de meer serieuze en zwaarmoedige interpretatie van film- en theateracteur Timothy Dalton en dan met name zijn bijdrage aan Licence to Kill (1989), een van de meest grafische Bond-films ooit gemaakt (een piepjonge Benicio del Toro verdwijnt in een versnipperaar, het hoofd van Anthony Zerbe ontploft in een drukcabine).
Maar mijn persoonlijke guilty pleasure blijft Moonraker (1979), voor de komst van Die Another Day de Bond-film die het meest de geloofwaardigheid tartte. Het was moeilijk vast te stellen wat absurder was: dat 007 – in navolging van het succes van Star Wars – de ruimte in ging, of dat Jaws een vriendinnetje kreeg en op het laatste moment toch Bond hielp om de wereld te redden. Toegegeven, een meer bombastische Bond-film dan Moonraker is sindsdien niet gemaakt. Maar het paste wel bij de omvang van de snode plannen van Bond-schurk Hugo Drax (Michael Lonsdale). In tegenstelling tot alle schurken die voor, en na, hem kwamen (behalve misschien Stromberg in The Spy Who Loved Me), was het Drax niet te doen om vergaring van nog meer geld en nog meer macht. Hij wilde alleen maar de hele mensheid uitroeien, om vervolgens met een select groepje supermensen opnieuw te beginnen. In de kern was Drax dus een – iets te – enthousiaste milieuactivist. Wel jammer van zijn God-complex en zijn liefde voor eugenetica.
Drax was ook een van de weinige slechteriken die zich wat betreft spitsvondigheden kon meten met Roger Moore. ‘U trotseert al mijn pogingen voor een amusante dood, meneer Bond’, verzucht hij nadat Bond een aanval van een python heeft overleefd onder het toeziend oog van een dozijn prachtige dames.
Dan heb ik Drax toch vele malen liever dan een Blofeld met een papa-complex (Christoph Waltz in Spectre, 2015) die beter is in klagen dan in martelen, of een Noord-Koreaanse terrorist die zich heeft laten ombouwen tot de zoon van Maggie Smith (Die Another Day).