Diepe buiging voor regisseur Terry Gilliam: zijn megalomane monsterproject over Don Quichot is na dertig jaar eindelijk klaar én blijkt onverwacht leuk en licht verteerbaar.
Het was een krankzinnig idee, van een krankzinnig koppige regisseur, maar het is Terry Gilliam (Twelve Monkeys, Brazil, Monty Python ) in veel opzichten toch uitstekend gelukt. Hij heeft de beroemdste ridder-roman uit de literaire geschiedenis verfilmd, ruim vierhonderd jaar na het verschijnen ervan. Het resultaat is ontzettend dynamisch, geestig, modern en totaal niet pretentieus. Dat komt misschien vooral doordat Gilliam en mede-scenarist Tony Grisoni - de twee schreven ook Fear and Loathing in Las Vegas - uiteindelijk noodgedwongen hun ambities naar beneden bijstelden en het boek niet één-op-één hebben verfilmd. Het resultaat is een doordacht en precies in elkaar passend script waar ze gedurende twintig jaar aan schreven en dat nu wordt uitgevoerd door de geweldige jonge Amerikaanse acteur Adam Driver ( Patterson ) als schildknaap Sancho Panza en de Britse veteraan Jonathan Pryce ( Taboo , en in 1985 de hoofdrolspeler in Gilliam's briljante film Brazil) als de verdwaasde edelman slash ridder Don Quichot, in de popcultuur vooral bekend van zijn aanvallen op de molens die hij voor reuzen aanzag (wat al die verschillende spellingen betreft: in het Engels heet hij Don Quixote, in het Nederlands Don Quichot, in het oorspronkelijke Spaans weer Don Quijote).
De reden dat het maken van The Man Who Killed Don Quixote in totaal (van concept naar bioscoop) dertig jaar duurde, zijn de rampen tijdens eerdere pogingen de film op te nemen (zieke hoofdrolspeler, overstromingen, anachronismen in de vorm van overvliegende straaljagers) en vooral dat er weinig filmfinanciers waren en zijn die juichend komen aanhollen als iemand - ook als dat een erkend visionair regisseur als Gilliam is - voorstelt om een 1100 pagina's dikke Spaanse literaire roman uit 1600 te verfilmen. Het is geen enorm commerciële kasmagneet, om het licht uit te drukken. In de recente filmgeschiedenis is de productie-malaise van The Man Who Killed Don Quixote dan ook even berucht als die van het Vietnam-epos Apocalypse Now van Francis Ford Coppola. Maar dat doet er niet meer toe. The Man Who Killed Don Quixote is heel goed gelukt, wellicht juist door de beperkingen en vertragingen die Gilliam te verduren kreeg door alle tegenslagen.
Het resultaat is godzijdank geen letterlijke verfilming van het boek maar een meta-film óver het boek en over de risico's die kleven aan het maken van films en de problemen, roem en algehele heisa die daarmee gepaard gaan. Adam Driver speelt Toby, een hedendaagse en verwende regisseur van commercials, die in Spanje een peperduur spotje schiet dat is gebaseerd op de figuur Don Quixote. In zijn idealistische jonge jaren als filmstudent maakte Toby zijn allereerste film, een filmschool-project met amateur-acteurs waaruit we veel beelden te zien krijgen, indertijd door hem opgenomen in precies hetzelfde Spaanse gebied als waar nu de commercial wordt gefilmd. Zijn project van destijds was, uiteraard, een verfilming van Don Quichot. In de trailer van The Man Who Killed Don Quixote is te zien hoe Toby in aanraking komt met de acteurs die hij in het verleden castte in de diverse rollen. Het blijkt dat de levens van de meeste acteurs van toen door de film zijn verwoest. Vooral met de schoenmaker die Don Quichot speelde gaat het slecht. Hij is een zonderling geworden die nog steeds denkt dat hij werkelijk Don Quichot zelf is.
Hoewel veel elementen uit de oorspronkelijke roman hun weg naar de film hebben gevonden, is The Man Who Killed Don Quixote verfrissend modern doordat de gekte van de edelman is getransplanteerd naar de gekte van de acteur die hem in onze tijd speelt. Het resultaat is geen eerbiedige en suffe boekverfilming, maar een rebelse moderne adaptatie waarin Adam Drivers Toby door de verwarde schoenmaker alias Don Quichot wordt ingelijfd als een moderne Sancho Panza en de twee min of meer dezelfde avonturen beleven als in het boek, ouderwets gekostumeerd maar wel in onze tijd. Jonathan Pryce is geweldig als de schoenmaker en meta-Don Quichot; hij is een gek die een gek speelt en levert daarmee ook indirect commentaar op de gekte van Terry Gilliam, wiens leven net als dat van de acteurs uit Toby's studentenfilm misschien iets te veel in het teken van Don Quichot heeft gestaan. Maar die wel blijk geeft van de nodige zelfreflectie en zelfspot; er zit een soort 'nobody expects the Spanish inquisition'-scène in de film die zo uit zijn Monty Python-oeuvre lijkt gelicht.
Al met al is The Man Who Killed Don Quixote een onverwacht lichtvoetige en extreem geestige film, die recht doet aan het eveneens geestige boek waarop het is gebaseerd - zonder een slaafse kopie te zijn. Wellicht met dank aan de moeilijkheden en financiële restricties tijdens de productie; Gilliam was aanvankelijk van plan zijn hoofdpersonen met een tijdreis-constructie naar de zeventiende eeuw te transporteren - de man heeft iets met tijdreizen, zie ook Twelve Monkeys en Time Bandits - maar dat bleek qua sets veel te duur. 'In de moderne tijd blijven is goedkoper dan naar de zeventiende eeuw reizen', aldus Gilliam. 'Ik hoefde me geen zorgen te maken over telefoonpalen en kon gewoon moderne wegen gebruiken.' Al die en andere door geldgebrek en technische kwesties opgedrongen beperkingen hebben - net als bij Jaws - waarschijnlijk een betere film opgeleverd dan wanneer Gilliam een onbegrensd budget had gehad.
The Man Who Killed Don Quixote draait vanaf 26 juli in de bioscoop