Bioscooppremière: The House That Jack Built
• 09-01-2019
• leestijd 3 minuten
De bizarre regisseur Lars von Trier gaat nu écht te ver met deze lange parade van groteske lijken en moorden, uitgevoerd door seriemoordenaar Jack (Matt Dillon).
Eigenlijk wilde hij architect worden, maar de Amerikaanse Jack is toch vooral geïnteresseerd in het vermoorden en doen lijden van zijn medemens (zestig stuks) om vervolgens originele dingen te doen met hun bevroren lijken. Kunstzinnige dingen, beweert hijzelf. Gedurende tweeënhalf uur zien we Jack in een aantal episodes, spelend in de jaren zeventig, aan het werk en dat is niet om aan te zien. Je ziet regelmatig mensen vermoord worden op het witte doek, maar niet zo uitgebreid, langzaam, methodisch en clean als Jack zijn moorden uitvoert. Hij martelt er ook graag bij, zo snijdt hij de borsten van het nog levende meisje Simple - gespeeld door
Riley Keough - af, organiseert hij een jachtpartij op zijn eigen gezin - Sofie Gråbøl uit
The Killing speelt bijna woordeloos zijn vrouw - en knipt hij in een flashback uit zijn jeugd een pootje van een jong eendje af, om zowel eendje als pootje daarna terug te gooien in de sloot. Het ziet er afgrijselijk echt uit, dat laatste, en Von Trier was in zijn eerdere films Nymphomaniac,
Melancholia en Antichrist al zo extreem bezig dat het niet zou verbazen als het dat nog is ook.
The House That Jack Built is derhalve het absolute tegengestelde van een date-movie; in één woord afgrijselijk, en alleen vergelijkbaar met de ontstellende gruwelijkheden die regisseur Michael Haneke over ons uitstortte in films als Funny Games en het beruchte Benny's Video. Je wilt dit allemaal eigenlijk niet zien. Bovendien is de film onuitstaanbaar pretentieus, want Jack houdt in voice-over conversaties met de geest van de reeds tweeduizend jaar dode Romeinse dichter Vergilius (Bruno Ganz, Hitler in
Der Untergang ) over architectuur, kunst, de schoonheid van rottende lijken en de kunstzinnige aspecten van dood en moord. Bovendien is de film weer onvervalst vrouwonvriendelijk, een trekje van Von Trier, want er worden vooral heel veel vrouwen vermoord, die op de aftiteling niet eens namen krijgen maar nummers. Ook gebruikt Von Trier alle platgeslagen (film)clichés die er over psychopaten voorhanden zijn - dieren martelen in de jeugd, emoties oefenen voor de spiegel, klooien met lijken - en krijgen we tevens nog echte beelden van de Holocaust en andere menselijke beestachtigheden door onze strot geduwd. Bovendien wordt er af en toe erg slecht geacteerd;
Uma Thurman is onder de regie van Von Trier bizar slecht, voordat Jack haar met een loodzware krik het gezicht inslaat.
Maar toch… Hoewel het te begrijpen is dat de zaal op het filmfestival van Cannes leegliep, Thurman de première boycotte, en het gemiddelde cijfer van filmcritici op Metacritic een miezerige 42 bedraagt, zitten er ook goede kanten aan The House That Jack Built. De meeste critici zijn vooral moreel verontwaardigd over het tonen van zoveel walgelijkheid. Maar als film werkt deze walgelijkheid vaak toch. Matt Dillon is erg goed als Jack, het lage tempo is ijzingwekkend effectief, en de spanning is ongeëvenaard (en heel naar) als Jack zijn nietsvermoedende slachtoffers benaderd. Er zit zelfs extreem zwarte, maar op een zieke manier wel grappige humor in de film. En je leert een hoop van de weids uitwaaierende conversaties met Vergilius, zoals over de diverse methoden om druiven voor Duitse dessertwijnen te kweken. Vergilius spreekt Jack ook aan op zijn immoraliteit, dus de film is niet louter nihilistisch. Ook de uitzinnige finale, waarin Vergilius onze Jack door alle ringen van hel leidt, net zoals hij dat deed in Dante's Divina Commedia (hoezo pretentieus?), wekt zowel bewondering als lachlust op. Een bijzondere film kortom, die je echter bijna niemand echt oprecht kan aanraden, inclusief jezelf misschien.
The House That Jack Built draait vanaf 10 januari in de bioscoop