Ik heb een zaak meegemaakt met twee stellen die naast elkaar woonden. De samenstelling was heel ouderwets: kinderen, de man werkten de vrouwen bleven thuis. Die buurvrouwen waren ook nog eens vriendinnen. Toen ging één van die vrouwen ineens werken en stond er een camper voor de deur. Vervolgens werd het heel gemeen. “Ja dat kan zij doen!” zei de vrouw die achterbleef. Zij zit maar met de kinderen thuis, zij wil ook wel met een camper op vakantie. Zij vertelt dat tegen d’r man: “Waarom kunnen wij niet zo’n camper kopen?”’
‘Ze komen uiteindelijk bij mij met iets heel anders. Volgens mij ging het over bomen in de tuin, of over erfafscheiding ofzo. Iets waar nooit iemand last van had, was nu ineens het punt. En er werd natuurlijk geen ruzie gemaakt over die camper, nee. Zij ging werken, kijk d’r lopen. Lekker luchtje op ’s ochtends, jaja.’
‘Als rechter gaf ik een uitspraak over die erfafscheiding of die boom, maar tegelijkertijd probeer je te bedenken: wat bezielt die mensen? Dat vraag ik ook altijd: “U kon een hele tijd prima met elkaar omgaan, waar ging het verkeerd?” Daar krijg je nooit antwoord op, hè. Nooit is het: “Toen zij die camper kochten.” Of:
Lees verder op blz. 20 van VARAgids 25.
Ontvang elke werkdag de beste kijktips met de Avondeditie-nieuwsbrief