De toekomstig president gaat tijdens zijn studietijd in New York op zoek naar zijn eigen identiteit.
In de zomer van 1981 komt Barack Obama terecht in New York. Aan de prestigieuze Colombia University gaat hij politicologie studeren. De campus is precies gesitueerd tussen de welvarende (witte) Upper West Side en het krotterige (zwarte) Harlem. Obama, of Barry, is in deze periode van zijn leven net zo’n gespleten persoonlijkheid als de stad waarin hij leeft. In zwart gezelschap – tijdens zijn vele basketbalpotjes – is hij opvallend eloquent, op de (witte) universiteit is hij als zwarte man juist een zeldzaamheid. Door beide gemeenschappen wordt de toekomstig president van de Verenigde Staten maar moeizaam geaccepteerd.
Dat komt mede doordat Barry een halfbloed is: de zoon van een Kenyaanse vader en een Amerikaanse moeder. Die tweedeling wordt vernuftig verbeeldt: Barry leurt met het boek Onzichtbare man, over de problematiek van Afro-Amerikanen aan het begin van de twintigste eeuw. Tegelijkertijd is hij geïnteresseerd in traditiegetrouw witte vraagstukken, blijkens zijn inbreng tijdens colleges. De acteur die Obama vertolkt, Devon Terrell, weet deze wisselwerking overigens buitengewoon treffend te acteren. Zowel Barry’s frustraties als zijn diplomatieke bekwaamheid – waar hij later bekend mee wordt – worden door hem met volle overtuiging gebracht.
De film eist ook een plek op in het huidige racismedebat. Obama onthulde onlangs hoe hij tijdens zijn acht jaar in het Witte Huis zelf ook in aanraking kwam met racistische uitingen. Hoe pijnlijk dit kan zijn wordt in de film geïllustreerd aan de hand van Barry’s eerste grote liefde: de naïeve doch liefhebbende Charlotte (Anya Taylor-Joy). Liefde maakt haar blind, maar geeft Barry juist nog meer argumenten om zich (tijdelijk) af te keren van zijn witte medemens. Vooral omdat ze weigert in te zien wat Barry’s zwart-zijn voor implicaties voor zijn dagelijkse leven heeft – zo wordt hij verzocht zich te legitimeren op de campus, terwijl de witte studenten vrije doorgang krijgen. Barry realiseert zich hoezeer hij als zwarte man evenwel de Zichtbare Man is.
In de slotscène noemt Barack Obama zich weer ‘Barack’: zijn echte Afrikaanse naam. En niet die verwesterde naam die veel makkelijker ligt bij zijn witte kompanen. Zijn zoektocht naar zijn identiteit is ten einde. Het is de opmaat naar een glansrijke carrière. Maar eveneens een treurig en waardig afscheid van een groots staatsman. En hoewel Barry de fictiefilm ietwat geromantiseerd is – de opkomst van Hiphop en Breakdance passeren ‘toevallig’ de revue – krijgt de persoon Obama meer diepgang. We zien hem (ook) blowen en roken, gekleed in spijkerbroek. In die historische periode – de grauwe jaren 80, in een met graffiti doorspekt New York – toen, zoals Barry cynisch opmerkt, ‘de president een acteur was’. Nu wordt Barry opgevolgd door een televisiepersoonlijkheid. Zijn we terug bij af?