Animatiestudio Illumination Entertainment is hard op weg om net zo bekend te worden als Disney en Pixar.
Wie afgelopen Kerstmis met jonge kinderen naar de bioscoop wilde of moest, maakte grote kans op het zien van Sing, een tekenfilm over dieren die meedoen aan een talentenjacht. Vorig jaar zomer was het misschien The Secret Life of Pets geworden, over wat dieren uitvreten als hun baasjes de deur uit zijn. Maar ook wie niet in de buurt kwam van kinderfilms, vroeg zich misschien af wie die gele wezentjes met die rare brillen toch waren die je ineens overal zag opduiken, als speelgoed en op drinkbekers en rugzakken. Dat waren de Minions, slaafse meelopertjes uit de gelijknamige film uit 2015, die voor het eerst te zien waren in de eerdere bioscoophit Despicable Me. Alle bovengenoemde films zijn van Illumination Entertainment en die laatste, Despicable Me, is deze week op televisie en was in 2010 de doorbraak van de animatiestudio bij het grote publiek. Het is een erg geslaagde film en uitdrukkelijk een aanrader voor, zoals dat heet, jong én oud. Geslaagde tekenfilms zijn de verdienste van een groot aantal samenwerkende mensen, maar toch is het succes van Illumination Entertainment ook de verdienste van één spaarzame man, oprichter Chris Meledandri. Zijn succes en toenemende invloed worden in Hollywood bewonderd en gevreesd en ze zijn gestoeld op zijn vermogen om zeer succesvolle films af te leveren voor relatief weinig geld. Dat laatste is een cruciaal verschil met Meledandri’s concurrenten, die ook kassuccessen boeken, maar wier animatiefilms een fortuin kosten.
Een kleine vijftien jaar vóór Illumination Entertainment ten tonele verscheen, was de wereld der avondvullende tekenfilms al onherkenbaar veranderd. Hofleverancier Disney bleef de vorige eeuw decennialang om de zoveel jaar traditionele tekenfilms maken die vaak succesvol waren – in 1994 nog The Lion King – maar het genre speelde geen hoofdrol meer in de bioscoop. Dat veranderde in 1995 met Toy Story van Pixar. Dat was een bedrijf van Steve Jobs, die er bij Apple tijdelijk was uitgegooid, en het maakte grafische computers en software. Aanvankelijk liep dat niet erg en de werknemers van Pixar – deels afkomstig van de computerafdeling van het filmimperium van George ‘Star Wars’ Lucas – begonnen onder leiding van ex-Disney animator John Lasseter korte computer-animatiefilms te maken om de prestaties van hun computers te promoten. Ze wonnen er snel prijzen mee. Het eerste filmpje over het springende bureaulampje Luxo Jr., dat nog steeds in het logo van Pixar zit, liet de technische én artistieke mogelijkheden zien: het heen en weer hippende lampje bleek ook zonder ogen, mond en handen door louter de animatie een aandoenlijke persoonlijkheid te vertonen. Toen Pixar toch verlies bleef maken suggereerde een klant – Disney – op basis van die filmpjes een avondvullende computeranimatiefilm, te maken door Pixar en te financieren en distribueren door Disney.
Dat werd Toy Story, een film over afgedankt speelgoed dat het niet meer pikt, en het was een verpletterend succes. Bij alle leeftijden, want de film richtte zich, over de hoofden van de jonge kijkertjes heen, ook tot de ouders in de zaal met allerlei volwassen knipogen en popculturele verwijzingen. Toy Story betekende het begin van de zegetocht van computeranimatie, die de meer traditionele animatie snel verdrong. Hoewel die ook allang niet meer uitsluitend met de hand werd getekend, was het grote verschil dat de nieuwe animatiefilms geheel in de computer werden gemodelleerd. Daardoor lijken de werelden waarin de films zich afspelen en de karakters die er in rondlopen, volkomen driedimensionaal, met soms bijna fotorealistische landschappen, lichtval, oppervlakken en texturen. Ieder grassprietje, haartje en veertje beweegt en vangt de kunstmatige zonnestralen, waardoor een mooie en bevreemdende nieuwe combinatie van gestileerd hyperrealisme en traditionele tekenfilm-vormgeving ontstaat. Bovendien zijn, in navolging van Toy Story, veel films – Wall-E, Up, Shrek, Ice Age, Despicable Me – niet uitsluitend geschikt voor kleine kinderen maar, wegens voldoende volwassen ingrediënten, voor iedereen. Daardoor komen er tegenwoordig weer drommen naar de bioscoop – net als in de gloriedagen van de animatiefilm in de jaren 30 en 40 – en bedraagt de wereldwijde kaartverkoop niet zelden meer dan één miljard dollar per film, nog afgezien van de opbrengsten van alle tv-rechten, dvd-verkoop, speelgoed et cetera. Door computeranimatie is de tekenfilm de afgelopen twintig jaar aldus weer een factor van belang geworden in de bioscoop.
Want het succes van Toy Story leidde uiteraard tot navolging. Pixar bleef, onder leiding van John Lasseter en inmiddels ingelijfd door Disney, superieure verhalen verfilmen met superieure animatie: Finding Nemo, Monsters Inc, Wall-E. De andere grootmacht werd Dreamworks Animation, dat onder leiding van de flamboyante Jeffrey Katzenberg films als Shrek, Kung Fu Panda en How to Train Your Dragon maakte en bekend staat om de wat grovere humor. Blue Sky Studio’s, van Ice Age en Rio, is de kleinste van de drie. De markt leek tot 2010 verzadigd en de drie spelers verdeelden de koek. Het enige probleem was dat het zo duur was om die koek te bereiden.
Want wie een computeranimatiefilm ziet, raakt onder de indruk van de technische hoogstandjes en de overweldigende aandacht voor detail. Daar moet veel know-how, research en het talent van honderden vaklui achter zitten, denk je. Klopt, en ze doen jaren over een film. Als alle animaties, de belichting, de ingescande texturen van auto’s, huizen et cetera allemaal zijn ontworpen en bedacht, moet het beeld dat we in de bioscoop zien, worden opgebouwd door de ‘renderfarm’, een grote hoeveelheid peperdure zeer krachtige computers die alle 24 beeldjes per seconde pixel voor pixel tekenen aan de hand van ingewikkelde wiskundige modellen die lichtval, de wind door de haren van de hoofdpersonen, de golven in het water en nog duizend andere dingen simuleren.
Alleen al de elektriciteit die nodig is voor het koelen van een gebouw vol razendsnelle computers die maanden staan te rekenen, kost een vermogen. Alles opgeteld verkoopt een modale film van Pixar weliswaar meer dan duizend miljoen dollar aan bioscoopkaartjes, maar die film máken – de marketing en de niet geringe gages van de beroemde acteurs die de stemmen doen incluis – kost tweehonderd miljoen. Dat is in de orde van grootte van reguliere topfilms als Titanic en Star Wars. Een flop is dan een bijna onherstelbare financiële ramp. Moderne computeranimatie is qua geld een beetje een topzware aangelegenheid geworden.
En daar komt Chris Meledandri om de hoek kijken. Zijn films Despicable Me 2 en Minions leverden ook rond de miljard dollar op, maar kostten minder dan 75 miljoen. Meledandri werkte eerder als producer van de Ice Age-films bij Blue Sky Studio’s, maakte daar zijdelings mee hoe het schip bijna kapseisde als gevolg van de geanimeerde flop Titan A.E. en besloot zoiets nooit meer mee te maken. Simpele zuinigheid is het gevolg. Waar het bedrijventerrein van Pixar een zwembad heeft met olympische specificaties en de tuinen waarin de honderden werknemers van Dreamworks hun gratis lunch gebruiken vol staan met olijfbomen en fonteinen, is Illumination Entertainment gehuisvest in een doodgewoon gebouw in de buurt van een cementfabriek. De honderden animatoren zitten er niet, want die zitten in een omgebouwde voormalige parkeergarage in Parijs. Meledandri sloot een deal met het Franse animatiehuis Mac Guff en profiteert zodoende van riante Franse fiscale subsidies. Outsourcing heet dat en dergelijke zuinigheid was ongekend in de luxe wereld der computeranimatie, maar Meledandri’s eenvoudige model levert domweg meer winst op per film en minder onzekerheid. Sindsdien is zijn ster rijzende en zet Universal, de vaste distributeur van Illumination, steeds meer in op de films van Meldrandi. Het vorig jaar door Universal opgekochte Dreamworks moet vrezen voor bezuinigingen en wellicht op termijn zelfs voor Meldrandi als baas. Die gratis lunch kunnen ze schudden.
Vrezen wij kijkers de uitdijende invloed van Meldrandi’s schraperigheid? Nee, want de animaties zijn beeldschoon en de stijl van Illumination films – meer slapstick dan die van de andere studio’s – is erg leuk. Het is Marx Brothers-achtig en een beetje à la Bugs Bunny en de andere ouderwetse Looney Tunes van Warner Bros. Minions (op Netflix) was een beetje te lollig en kinderachtig, maar Despicable Me is ook voor volwassenen bijzonder fijn. In de film wordt het hart van een weerzinwekkende topcrimineel die – letterlijk – de maan wil stelen, langzaam ontdooid doordat hij gedwongen wordt drie weesmeisjes te adopteren. Klinkt zoet, maar is het niet. De meisjes zijn geweldig stuurs – let vooral op Edith met haar mutsje – en de animatie is zeer sprekend. Het sloffend lopen van de kinderen en het gestommel van hun voetjes tijdens hun dansles; uit alles blijkt de liefde en kunde van de Franse animators voor hun vak. En kijk je ogen uit naar de textuur van het gras, de glanzende auto van de crimineel en de steekjes in het breiwerk van zijn trui. Het is prachtig en, hoewel met de hand op de knip gemaakt, absoluut niet goedkoop.