Logo Zembla
Onafhankelijke onderzoeksjournalistiek

Hoe een lezing over openheid eindigt in de arrestatie van een journalist

29-03-2023
  •  
leestijd 26 minuten
  •  
1210 keer bekeken
  •  
b96dd372-ad0f-4632-a58e-41c06299804b

...en wat we daarvan kunnen leren. 

Deze maand kreeg Ton van der Ham te horen dat hij definitief geen strafblad meer heeft. Vijf jaar na zijn arrestatie in het UMC Utrecht kan hij deze gebeurtenis afsluiten. In het onderstaande artikel gaat Ton van der Ham in gesprek met de woordvoerder die hem liet arresteren. Waarom liep het mis? En wat kan en moet er beter? 

Door Ton van der Ham 

Ze hoeven geen vrienden te zijn, de woordvoerder en de journalist, maar als de politie erbij wordt gehaald en één van de twee in de cel eindigt, zijn de verhoudingen wel erg verstoord geraakt. Als er één woordvoerder is, die ik wil spreken over de gespannen relatie tussen pers en pr, is het wel Eric Trinthamer. En niet omdat er nog een rekening openstaat, maar omdat ik echt wil weten hoe hij terugkijkt op onze confrontatie in de hal van het ziekenhuis. Daarom vraag ik hem in oktober 2021 om mee te doen aan mijn project.

***

In vogelvlucht: in het voorjaar van 2018 organiseert het UMC Utrecht een lezing over openheid en patiëntveiligheid. De pers is welkom. Maar als onderzoeks­journalist die heeft onthuld dat er in datzelfde ziekenhuis een angstcultuur heerst, mag ik van Trinthamer niet naar binnen. Sterker nog, ik word gearres­teerd wegens huisvredebreuk.

Inmiddels werkt hij niet meer in het UMC Utrecht. De voormalig hoofd woordvoering reageert niet op mijn mail. Grote kans dat hij geen zin heeft in een terugblik. De arrestatie was sappig nieuws, op smaak gebracht door de beelden die wij deelden via Twitter. Het optreden van Trinthamer werd gefileerd als een publicitaire miskleun. En spindoctors zeggen altijd: in een vlek moet je niet wrijven.

Ik app of mijn mailtje in goede orde is ontvangen. “Ja, gelezen en ik kom er bij je op terug. Beetje druk,” reageert hij, met een smiley erbij. Dan blijft het stil. Een kleine week later heb ik nog niks van hem gehoord. “Wat gaan we doen? Een mooi gesprek voeren?” Geen reactie. Dit wordt niks, denk ik. Maar als ik een dag later bel, heeft Trinthamer ‘in principe’ goed nieuws: hij is akkoord, maar hij moet het nog wel afstemmen met zijn nieuwe werkgever. Of ik wat duidelijker kan aangeven wat ik precies van hem wil.

***

Daar gaan we weer, denk ik. Ook als je denkt: concreter kan een interview­ver­zoek niet zijn, komt toch keer op keer de vraag om een schriftelijke toelichting. En dan gaat zo’n mail een glibberige tocht door de organisatie. Vaak genoeg volgt alsnog de afwijzing, gestut door een wankel gelegenheidsargument. Ik verwacht nu een reactie in de trant van: mijn nieuwe werkgever wil niet dat ik inga op een kwestie die speelde op mijn vorige werkplek. Er gaan weer twee weken overheen. Dan appt Trinthamer: “Ik heb akkoord. Bel je zo.”

Daar zitten we dan, virtueel tegenover elkaar, hij in zijn werkkamer en ik in een studentikoos studiootje in Oxford. Het is 22 november 2021. We hebben elkaar nooit meer gesproken over de arrestatie en wat daaraan voorafging. Trinthamer: “Ik vind dit een ongelooflijk belangrijk thema. Want die relatie moet en kan echt beter.” Waarom zijn wij zo frontaal gebotst en wat kunnen we daarvan leren?

***

Trinthamer begint in 2016 als team­ leider communicatie en woordvoerder van de raad van bestuur van het UMC Utrecht. Er is werk aan de winkel, want na onze uitzending Ziekenhuis­ calamiteiten verkeert het ziekenhuis in zwaar weer. Of zijn voorganger vrijwil­lig is vertrokken, is me nooit helemaal duidelijk geworden, maar dat er qua communicatie ruimte is voor verbe­ tering, staat wel vast. Trinthamer is ervaren, hij komt van de Nederlandse Spoorwegen, eerder werkte hij onder meer voor de VVD­-fractie in de Twee­ de Kamer. 

Waarom was mijn relatie met de afdeling communicatie vanaf het begin zo hoekig?

“Wanneer een onderzoeksjournalist zich meldt, ontstaat er vrijwel altijd onrust. Als we er even vanuit gaan dat de journalist zijn werk goed heeft gedaan, betekent het dat wij iets niet goed hebben gedaan.” De reflex is dan volgens hem: “Zoeken naar veiligheid. Hoe kunnen we dit zonder te veel schade zo snel mogelijk ontmantelen?” En dan blijkt totale transparantie voor hem geen dwingend dogma: “Open­heid kan tot grote beschadiging leiden. Natuurlijk, als je een fout maakt, moet je die erkennen en herstellen. Maar als daar ingrijpende consequenties aan vastzitten, is dat lastig en kijk je of het ook anders kan. Ik was op dat moment onderdeel van een organisatie die dit soort dossiers het liefst netjes intern wil oplossen. Dat maakte het lastig.”

Nou, zo netjes worden de dossiers intern niet opgelost. Daar begint dit verhaal juist: artsen die misstanden aankaarten, vinden bij de top van het ziekenhuis geen gehoor. Trinthamer: “Vaak liggen de zaken toch genuan­ceerder, ook hier speelde veel meer. Maar los daarvan: kennelijk is iets niet goed gegaan. Er is frustratie ontstaan, waardoor informatie die intern had moeten blijven, toch bij een journalist terechtkomt.”

Het valt me op dat voorlichters hier vaak een punt van maken: niet wát er wordt gelekt, maar dát er wordt gelekt. Het ziekenhuis lijkt vanaf ons eerste telefoontje meer energie te stoppen in de jacht naar onze bronnen – “wie heeft met Zembla gepraat, hoe komen journalisten aan deze vertrouwelijke informatie?” – dan in het willen doorgronden en oplossen van de problemen.

***

We gaan even terug in de tijd. In het voorjaar van 2015, dus ruim een jaar voordat Trinthamer in dienst treedt, krijgen wij signalen dat er een angstcultuur heerst op de KNO­-afdeling, met een hoofdrol voor een tiranniek en onvoorspel­baar afdelingshoofd. Zijn manier van leidinggeven zou een gevaar zijn voor de patiëntveiligheid. Jonge artsen speelt hij tegen elkaar uit. Er gaat veel mis op de afdeling, maar daar durft vrijwel niemand iets van te zeggen. Het afde­lingshoofd treedt niet op tegen een onbekwame chirurg, dodelijke calamiteiten worden verzwegen voor de Inspectie Gezondheidszorg. Het klinkt ernstig, maar het moet allemaal nog wel worden bewezen. Het klassieke speurwerk begint. Wat is hier precies aan de hand en welke rol speelt de raad van bestuur?

Bij elk nieuw onderzoek stellen we ons als journalisten de vraag: wat te doen met het wederhoor, wanneer en hoe benaderen we de tegenpartij? Dit is eigenlijk een ongelukkige term want het draait in de journalistiek niet om het winnen van een wedstrijd. Het UMC Utrecht is geen ‘tegenpartij’, want: wij zijn geen partij. Wij verslaan feiten, geen opponenten.

Het is contraproductief wanneer het halen van wederhoor uitdraait op een gevecht, want daarmee wordt het zicht op de feiten alleen maar troebeler. Toch gaat het geregeld mis. Er staat spanning op de relatie tussen pers en pr. Het is niet zo vreemd dat de andere kant zich schrap zet. Ik kan wel heel parmantig poneren dat wij geen partij zijn, maar onze interesse kan tamelijk bedreigend overkomen. Daarnaast twijfelt Trinthamer aan onze onbevangenheid: “Tij­dens het onderzoek kan er best al informatie zijn ingeslopen die niet helemaal correct is. De journalist heeft een verhaal opgepikt en komt vervolgens nog met een paar vragen naar ons.” Ook wij hadden ons al een beeld gevormd: mijn collega Norbert Reintjens en ik vermoeden een misstand. Bronnen hebben ons op een spoor gezet en nu gaan we onderzoeken of het verhaal klopt. Secuur en nieuwsgierig, maar niet blanco.

Als we bellen met de afdeling persvoorlichting, maken llse van Wijk, op dat mo­ment nog hoofd woordvoering, en Ralph van Disseldorp, directeur marketing en communicatie, meteen tijd voor ons. Een paar dagen later zitten we in Utrecht aan de ziekenhuiskoffie. Ze weten dat wij een brandbrief in handen hebben die drie KNO-­artsen hebben gestuurd aan de Inspectie Gezondheidszorg. Hun openingszet is verrassend: “Natuurlijk werken we mee aan jullie onderzoek.” En: “Terecht dat jullie vragen hebben naar aanleiding van de melding bij de Inspectie.” Dit is wat je hoopt: rolvaste woordvoerders die waardering hebben voor dito journalisten. Al snel neemt het gesprek een onverwachte wending. Ze willen ons waarschuwen. We moeten goed snappen wat hier werkelijk speelt, zegt Van Disseldorp. Volgens hem is er helemaal geen sprake van een angstcul­tuur, de kwestie is niks meer dan een ordinair arbeidsconflict, waarbij een slecht functionerende jonge dokter op ramkoers lag met het management en uitein­delijk op straat is gezet. Norbert en ik kijken elkaar aan. Eén van de briefschrij­vers is inderdaad vertrokken. De twee pr-professionals suggereren dat hij onze bron is, maar daarover laten we natuurlijk niks los. Van Disseldorp denkt even hardop met ons mee: “Zijn gedwongen vertrek heeft waarschijnlijk kwaad bloed gezet. Dit is het werk van een rancuneuze arts.” Hij zegt van harte bereid te zijn meer achtergrondinformatie te verstrekken. En natuurlijk komt er een interview op camera. Van Wijk belooft nog wat relevante stukken op de mail te zetten.

Mislukte pr-strategie

Tot onze verbazing onthult Van Wijk de naam van de arts in kwestie: dokter Volkert Wreesmann. Ze stuurt ons zelfs een deel van zijn personeelsdossier. Hiermee schendt het ziekenhuis zijn privacy. Het ­waarschijnlijk onbedoelde ­ effect is dat deze arts nu alle ruimte heeft om zijn verhaal te doen. Door hem aan te wijzen als bron legitimeert het ziekenhuis zijn medewerking. Als de persvoorlichter zijn naam niet had prijsgegeven, zou hij wellicht niet ­ of pas veel later ­ uit de anonimiteit zijn getreden. Van de beschuldiging dat hij slecht zou functioneren, blijft tijdens ons onderzoek niks over. Sterker nog: de Inspectie zuivert hem van alle blaam. Als dit een poging was om een vermeende klokken­ luider onschadelijk te maken, is deze pr­-strategie mislukt.

Als wij een paar weken later onderweg zijn naar een achtergrondgesprek met Mirjam van Velthuizen, lid van de raad van bestuur van het UMCU, belt de persvoorlichter. Nu wij doorgaan met ons onderzoek, is de sfeer omgeslagen. Om zeker te weten dat wij geen heimelijke opnamen maken, willen ze onze tassen controleren, vertelt de voorlichter. Het tekent de achterdocht. Omdat wij het geen goed idee vinden dat ziekenhuisfunctionarissen gaan snuffelen in onze spullen, laten we die achter bij mijn zusje, die vlakbij woont. In de kamer van Van Velthuizen treffen we een flinke delegatie, waaronder de voorzitter van de Centrale Opleidingscommissie (COC). Het afdelingshoofd van de KNO-­afdeling is er niet bij. Het gesprek is ijzig en ongemakkelijk. Zonder een spier te vertrek­ ken, schrijven we mee dat “volgens de COC de hele organisatie verticaal is gevisiteerd en dat niet is gebleken dat er sprake is van een onveilig opleidingsklimaat.”

***

Als voorbereiding op het daadwerkelijke interview sturen we een overzicht met operatieverslagen waarover we het willen hebben. Het levert paniekerige tele­foontjes op van de persvoorlichter: “Hoe komen jullie aan deze informatie? Dit zijn vertrouwelijke patiëntgegevens. We gaan aangifte doen bij de politie.” Geen woord over het feit dat dodelijke calamiteiten zijn verzwegen voor de Inspectie. Ondertussen lukt het maar niet om een concrete datum voor de televisieop­names te maken. Gaat het interview met de raad van bestuur nog wel door? Dat blijft tot het laatst onduidelijk. Uiteindelijk schuift het ziekenhuis Kit Roes, directeur kwaliteit en patiëntveiligheid, naar voren. Roes hapert en schuttert en kijkt met grote angstogen richting de camera. Het is bijna zielig.

Een paar dagen na het interview horen we dat Roes één van onze klokkenlui­ders thuis heeft opgezocht. Het gaat om Adriaan van Olphen, een alom geres­pecteerd KNO-­chirurg, die door de ziekenhuistop ook op een onfrisse manier is weggewerkt. Kort na het huisbezoek van Roes krijgt Van Olphen een brief van zijn oud­werkgever. De boodschap is helder: waag het niet om met Zembla in zee te gaan. “Een juridische dreigbrief, ik kan er niets anders van maken,” aldus Van Olphen. Het maakt Roes met terugwerkende kracht toch wat minder mee­ lijwekkend. De juridische afdeling draait overuren. De hele KNO-­afdeling wordt ondersteboven gehaald. Ze onderwerpen medewerkers aan een kruisverhoor: wie praat met wie, wie heeft welke dossiers bekeken en hoe komt die informatie bij de pers? Het ziekenhuis publiceert een persbericht waarin staat dat vrijwel alle KNO­-artsen achter het afdelingshoofd staan.

***

Op 4 november 2015 publiceren we ons eerste verhaal over het UMC Utrecht. Het is groot nieuws. De druk op de raad van bestuur neemt toe, er is veel onrust onder personeel en pati­enten. Een paar dagen later vragen we communicatiedirecteur Van Disseldorp wat hij van de uitzending vindt.

We hebben namelijk gehoord dat het ziekenhuis ons probeert zwart te maken. Dit is hoe spookbeelden ontstaan over ‘verbeten verslaggevers’ die ‘dappere directeuren’ fileren in het ongenadige licht van televisielam­ pen, die snijtafelmoord plegen door uitspraken uit hun verband te rukken en incidenten opblazen tot onrealisti­sche horrorverhalen vol alarmistische beelden en spannende muziekjes. Natuurlijk gebruiken we stijlmiddelen en zetten we accenten. Dat is ons werk, zo vertel je een verhaal. Maar dat hebben we ingetogen gedaan. We comprimeren het resultaat van maanden research tot een coherente compositie. En nee, we kunnen niet het hele interview met directeur Roes uitzenden. In de montage probeer je tot de kern te komen van wat iemand te zeggen heeft. Als wij relevante feiten over het hoofd hebben gezien, is dat laakbaar en wil ik dat horen. We hebben ons zeker niet schuldig gemaakt aan cherry picking. Alles is gecheckt en gedubbelcheckt. We willen geen ruis, geen insinuaties. Don’t shoot the messenger.

“Ralph, maak het concreet! Zitten er feitelijke onjuistheden in onze berichtgeving?”

Van Disseldorp zegt dat hij geen fouten heeft gezien: “Het zat goed in elkaar.” Leuk om te horen, maar waarom vertelt hij tegen derden dan een heel ander verhaal? Vooral dat interview met Roes blijkt ze niet lekker te zitten. Begrijpelijk, maar wat kunnen wij daaraan doen? Moeten we dan het hele interview online zetten? Dan kan iedereen zien dat het bloedbad nog groter was, dat ik de opname halverwege stopzet en de voorlichters, die buiten beeld meeluisteren, vol verbazing aankijk, omdat ik niet snap dat het ziekenhuis na weken voor­ bereiding met zo’n slecht verweer komt.

Zakelijke opstelling 

En dan treedt in de zomer van 2016 Eric Trinthamer in dienst. Op dat moment kennen we elkaar nog niet. Inmiddels staat het ziekenhuis onder verscherpt toezicht van de Inspectie. Er is een nieuwe voorzitter van de raad van bestuur, Margriet Schnei­der. Wij werken na een aantal online publicaties aan een tweede aflevering voor tv en willen haar graag voor de camera. Als we Trinthamer voor het eerst spreken, krijgen we de indruk dat hij een interview wel ziet zitten. Bij hem geen ongemak, maar een op­ geruimde, zakelijke opstelling. Nieuwe ronde, nieuwe kansen, zo voelt het. De persvoorlichter als intermediair tussen bestuur en buitenwacht; beheerst en zonder zichtbare tegenzin gaat hij aan de slag met onze persvragen.

Nu we elkaar vijf jaar na het eerste contact weer spreken, formuleert hij behoedzaam. “Het is iets wat jij en ik hebben meegemaakt en waar ik veel van heb geleerd.”

Vind je het lastig om hierover te praten?

“Nee hoor, maar ik moest er wel even over nadenken. Want hoe gaat zo’n gesprek dan, wat wil je precies van mij weten?”

***

Aftasten, inschatten, dat is zijn werk. “Als een onderzoeksjournalist mij belt, ben ik altijd nieuwsgierig. Waarom dít onderzoek? Wij moeten als woordvoerders doorhebben wat het belang is van een dossier. Wat is de eventuele reputatieschade? Dat is iets waar je rekening mee moet houden. Publiciteit doet iets met de waarde van je merk, hoe de mensen tegen jouw organisatie of product aankijken. Je hebt lang niet altijd meteen door wat dat effect is, dus je moet goed doorvragen, zowel intern als bij de journalist. Vervolgens moet je handelen en daar zit je niet altijd op te wachten.”

Dat is toch je werk?

“Wat ik moet doen, is met jullie vragen naar de raad van bestuur gaan. Soms moet ook de raad van toezicht nog worden geïnformeerd. Als de reactie is: hier werken we niet aan mee, dan zeg ik: waarom niet?” Kennelijk zit de weerstand niet (altijd) bij de voorlichter. “Als een onderwerp prangend is, moet ik duidelijk maken dat het noodzakelijk is dat het hogere echelon er een besluit over neemt.
En ik moet de verschillende scenario’s goed uitleggen. Als je meedoet, heb je meer invloed op het eindresultaat. Als je niet meedoet, komt er sowieso iets uit waar je niet vrolijk van wordt. Of je kiest voor een andere route: zelf naar buiten treden.”

Je bedoelt: een ander medium benaderen?

“Of zelf een publicatie maken en die verspreiden via je eigen kanalen.”

Op die manier probeer je het verhaal dus kapot te maken?

“Dat hoort er soms een beetje bij. Het liefst breng je slecht nieuws zelf naar buiten. Dus als die kans zich voordoet, bijvoorbeeld wanneer een andere jour­ nalist belt, moet je die soms grijpen.” Deze klinische benadering klinkt mis­schien niet bijster sympathiek, maar pr draait volgens Trinthamer nu eenmaal om strategie en analyse: “Je moet al­ tijd een stap naar achteren doen. Wat is het belang? Is het in ons belang om mee te werken? En als we dat doen, wat is daar dan weer de reactie op?”

Dus als wij bellen en vragen om een reactie..

“...dan zeg ik: je krijgt een reactie, maar pas als wij daar klaar voor zijn.” En dan zijn we bij een volgend pro­bleem aanbeland: journalisten hebben vrijwel altijd haast. “Voor ingewikkelde kwesties is rust nodig, en die is er vaak niet. Onderzoeksjournalisten willen binnen een week of twee, drie antwoord. Je zou denken dat dat genoeg moet zijn, maar dat is bij grote organisaties meestal niet het geval. De vraag is ook: wat is de journalist precies van plan, wat wil hij nou laten zien? Dat is lang niet altijd helder.”

Hij weet niet wat wij willen. Het punt is dat wij op dat moment zelf ook niet precies weten hoe onze tweede uit­ zending eruit komt te zien. Wij hebben ons onderzoek verbreed naar andere afdelingen. De verziekte cultuur blijkt systemisch, ook op andere plekken worden calamiteiten verzwegen. Met wat we hard hebben, kunnen we ge­ makkelijk 35 minuten tv maken. Maar we hebben nog veel meer gehoord; gruwelijke verhalen, waar vrijwel niemand mee naar buiten durft. Tot kort voor de montage blijft onduidelijk wat we wel en niet rond krijgen. Dat is lastig voor ons, maar ook voor de communicatiestrategen van het UMC Utrecht, die opnieuw een waslijst met vragen van ons hebben gekregen.

***

Trinthamer belt of mailt maar niet terug. Het UMC Utrecht geeft geen krimp. Ze laten niks los, willen vrijwel niks bevestigen. Nog steeds weten we niet of Schneider een interview gaat geven. Ondertussen zijn de opnames in volle gang. Meerdere keren bel ik hem met draaiende camera op. Ik wil de kijker laten zien dat we er alles aan doen om weerwoord te halen. We stuiten op een muur.

“Ton, ik begrijp je vraag.”

“Ton, ik kom erop terug.”

“Ton, je hoort van ons.”

“Nee, Ton, dat antwoord heb ik niet voor jou.”

Niks zeggen. Elke keer hetzelfde mantra, die irritant ­kalme dictie. Waarom doen voorlichters dat? Dat wij een deadline hebben, willen weten waar we aan toe zijn; het is niet zijn probleem. Ik word er gek van.

Waarom reageerden jullie zo?

“De organisatie is groter dan die ene woordvoerder. Ik kan wel zeggen dat het handig en verstandig is om het zo en zo aan te pakken, maar als de raad van bestuur er anders over denkt, dan is dat het antwoord waarmee ik naar jou moet.” Schneider geeft geen interview.

Was jij het eens met de beslissing van de raad van bestuur?

“Het is niet aan mij om te zeggen: we moeten dit doen, maar ik zit eerder in de modus: werk mee, tenzij. Want één ding was zeker: jij laat niet los. Het komt naar buiten, dan kun je daar maar beter onderdeel van zijn, dan kun je sturen.” Dat ziekenhuizen zo gesloten zijn, is niet zo vreemd; de privacy van medewerkers en patiënten is in het geding, net als de continuïteit van de zorg. En altijd is er de angst voor schadeclaims. Het UMC Utrecht is wel héél defensief. Waarom dat zo is, blijft ook nu nog giswerk. Een verklaring kan zijn dat de top van het ziekenhuis te veel deel is van het probleem. Met de benoeming van Schneider heeft het UMC Utrecht gekozen voor een bestuursvoorzitter uit eigen geledingen. Volgens de eigen website heeft Schneider zich jarenlang ingezet als “ambassadeur voor kwaliteit en veiligheid”. Waarom heeft zij dan nooit ingegrepen? Interne bronnen schetsen een weinig vleiend beeld van haar. Ze weet dat wij dit weten, we heb­ ben er schriftelijke vragen over gesteld. En die wil ze dus niet beantwoorden.

Wat was het belangrijkste motief om niet mee te werken, Eric?

“Dat kan ik me niet goed herinneren.”

Was het gebrek aan vertrouwen, angst dat ze geen faire kans zou krijgen? Of was er simpelweg te veel aan de hand?”

“Ik weet het echt niet meer.”

Trinthamer zegt wel dit: “Stel dat er in een dossier voorzichtige vorderingen worden gemaakt, bijvoorbeeld met betrekking tot de cultuur op een afdeling, in de samenwerking tussen artsen. Kleine, voorzichtige stapjes. Stel dat ik de ruimte heb om dat verhaal te delen, maar dat het daarvoor nog net te vroeg is, hoe groot is de kans dat de journalist dan zegt: oké, ik snap het, ik kom over een half jaar terug? Het is in zo’n geval een heel groot risico om met een onderzoeksjournalist in zee te gaan.” 

Houden persvoorlichter en bestuursvoorzitter de kaken op elkaar om processen niet te verstoren? Probeer daar maar eens achter te komen. Voor journalisten is het moeilijk om motieven en intenties bloot te leggen.

***

Feit is dat Schneider zich wel live laat interviewen op Radio 1, ook staat ze een dagblad en een paar vakbladen te woord. Het praat toch anders met een vragensteller die niet al tijden zit te spitten. In februari 2016 heeft ze het in Zorgvisie over de “negatieve berichtgeving” die het UMC Utrecht “met de neus op de feiten heeft gedrukt”. Een maand later zegt ze tegen Medisch Contact dat onze onthullingen “een totale shock” voor haar waren. Wist ze dan niet dat er problemen waren? Dat wel, want ze vertelt dat er al een “coachingproces” liep op de KNO-­afdeling. Onze uitzending leidde tot een “enorme versnelling”, waardoor “lijntjes braken” en “herstel onmogelijk werd”. Dat het ziekenhuis zo onder een vergrootglas ligt, vindt ze heel heftig. Ze zit “in het voorste karretje in de achtbaan”. Ze zal deze beeldspraak vaker gebruiken in interviews, terwijl het toch niet een heel geslaagde metafoor is. In zo’n karretje valt namelijk weinig te (be)sturen. De bestuursvoorzitter erkent dat calamiteiten moeten worden gemeld, maar “beschutting” van medewerkers is ook belangrijk. Nog zo’n dubbele boodschap: er moet meer openheid komen in het ziekenhuis, maar de onthullingen over een angstcultuur reduceert ze tot incidenten. En daarbij: “We waren al bezig met het cultuur­ en leiderschapsprogramma.” Over onze follow-­ups zegt ze: “Ik denk dat de Zembla­-journalist op dezelfde trom slaat. Het ziekenhuis komt weer in een negatief daglicht.”

In april 2017 brengt de Inspectie een spijkerhard rapport naar buiten: in het ziekenhuis is geen veilig en open werkklimaat en de raad van bestuur is ernstig in gebreke gebleven. Schneider zegt zich nu met hart en ziel in te zetten voor een “fundamentele cultuuromslag”. Met een vierde uitzending in mei 2017 willen we het dossier (voorlopig) sluiten. Onze onderzoeksvraag: is het de raad van bestuur menens of probeert het UMC Utrecht met verhullende bezweringen de buitenwacht gunstig te stemmen? We kunnen Schneider niet aan de tand voelen, want ze weigert nog steeds om met ons in gesprek te gaan.

***

Het is vast niet zwart­wit. Soms zijn dingen tegelijk waar: je wilt rust in de tent én een cultuurverandering. Je wilt focussen op waar je goed in bent (patiëntenzorg, opleiding, onderzoek), maar je bent ook erg bezig met beeldvorming. Je wilt leren van fouten, maar bent als de dood dat ze naar buiten komen. Je zegt dat je de patiënt centraal stelt, maar als het toch een keer gruwelijk misgaat, is het o zo moeilijk om dat toe te geven. En precies dat laatste speelt bij Adrienne Cullen.

Het is maart 2018. Op de website kondigt het UMC Utrecht een lezing aan over openheid, met Cullen als spreker. De vrouw is ernstig ziek, ze weet dat ze binnen afzienbare tijd zal sterven. Het had heel anders kunnen lopen als in 2011 alarmerende uitkomsten van weefselonderzoek bij de juiste arts waren terechtgekomen. Twee jaar later heeft ze uitgezaaide baarmoederhalskanker. Het UMC Utrecht heeft een kardinale fout gemaakt en geeft dat uiteindelijk ook toe. NRC publiceert eind 2015 voor het eerst over de zaak: “Ziekenhuis betaalt record aan smartengeld”. Schneider zegt in de krant dat het “onverdedigbaar is dat alles zo lang heeft geduurd”.

En nu organiseert het ziekenhuis dus die bijeenkomst. Een opvallend bericht. Wel stoer en transparant, denk ik, totdat Cullen contact opneemt en mij thuis uitnodigt. Ze vertelt dat er achter de schermen nog steeds keihard wordt onderhandeld. Het ziekenhuis wilde wel schuld erkennen en schadevergoeding betalen, maar dan moest zij een zwijgcontract ondertekenen. Van echte open­heid is volgens haar geen sprake. Ze laat me mappen met juridische correspon­dentie zien. Met haar naderende einde kan ze zich inmiddels verzoenen, maar dat het ziekenhuis zich zo kil en berekenend opstelt tegenover een terminale patiënt, vindt ze onverteerbaar. Ook artsen zijn volgens haar slachtoffer. Als er iets misgaat, voelen die zich vaak enorm verantwoordelijk, maar dat mogen ze in de spreekkamer niet laten merken. Ze merkt het bij haar eigen behandelaar. Fouten toegeven is een juridisch mijnenveld, terwijl het patiënten en naasten enorm kan helpen om de situatie te accepteren. Compassie en medemenselijk­heid leggen het af tegen dictaten van harteloze juristen en bange bestuurders, stelt ze verbitterd vast. En daar wil zij, in een zaal vol dokters, met de raad van bestuur en de inspecteur­-generaal op de eerste rij, zich tegen uitspreken.

Volgens Cullen moet ik me goed realiseren dat het UMC Utrecht deze lezing met lange tanden organiseert. Ze heeft bedongen dat de bijeenkomst een openbaar karakter heeft en dat de pers dus welkom is. Als ik vertel dat Zembla niet is uitgenodigd, reageert Cullen verontwaardigd. Tegelijk verbaast het haar niet. “Ze willen jou er niet bij hebben, omdat je als geen ander weet wat daar speelt.” En juist daarom – vindt ze – moeten wij wél komen, met cameraman en al.

Hier wil ik toch meer van weten, dus bel ik Trinthamer. Hij vertelt dat er niet kan worden gefilmd. Dat zou ‘onveilig zijn’ voor al die jonge artsen in de zaal. Zonder cameraploeg ben ik natuurlijk wel van harte welkom, vult hij aan. Tja, wat schiet ik daar mee op? Ik ben tv-­maker en ik mag daar geen tv maken. Sowieso vraag ik me af of het verstandig is om te gaan. Mevrouw Cullen wil het graag, maar is dat een argument? Als ik kom, leidt dat ongetwijfeld tot zenuwachtig geschuif op de voorste stoelen. Schneider zal bang zijn dat ik haar publiekelijk een paar ongemakkelijke vragen ga stellen. Ik hoef die spotlights niet, niet op dat moment.

Parmantig persmoment

Op de avond vóór de lezing hoor ik dat de collega’s van NOS en RTL wel mogen filmen. Welke strategie zit hier nu weer achter? Willen ze wel een korte reportage in het journaal, maar voorkomen dat er verslag wordt gedaan door een medium dat al geruime tijd onderzoek doet? Een parmantig persmoment – zie ons eens open zijn en leren van onze fouten – over de rug van een dood­ zieke vrouw? Ik bel Cullen: weet zij hiervan? Nee, zo blijkt en ze is er zeer ontstemd over. Ze vraagt me opnieuw en met klem om te komen.

Op de dag zelf zit ik nog steeds in dubio. Pas op de fiets naar de redactie besluit ik om te gaan. Ik bel camera­ man Frank Moll. Hij is beschikbaar. Ik waarschuw mijn eindredacteur. Blijf rustig, is haar belangrijkste advies.

We zijn nog niet binnen of twee bevei­ ligers houden ons tegen. Trinthamer komt aangelopen. Wij mogen niet naar binnen. Een goede reden geeft hij niet. Hij zegt: “Elke keer, ook nu weer, is het gedoe met je.” 
“Er is geen gedoe met mij. Er is gedoe in het ziekenhuis en daar leg ik de vinger op.” Met of zonder camera; ik kom er niet in. “Nee Ton, ik laat je niet toe. Omdat ik je niet vertrouw.” En weer noemt hij in vrijwel elke zin mijn naam. Wie is hier de stier en wie de rode lap? Als ik een stap naar links doe, doet de persvoorlichter er één naar rechts. Frank staat pal naast me en filmt het gesprek.

Trinthamer blikt terug: “Jij vond het kennelijk nodig om meteen te gaan filmen, maar het was zonder mijn toestemming en dus tegen de huisregels. Het was behoorlijk esca­lerend gedrag.” Er is een duidelijke patstelling: de woordvoerder die een beladen bijeenkomst in goede banen moet leiden tegenover de verslaggever die doorheeft dat ­ie feitelijk geen kant op kan. In ieder geval niet rechtdoor, naar de zaal. De één in pak, de ander in z’n fietskloffie.

Wederzijds wantrouwen

Wat gebeurt hier nou? Trinthamer: “Er ontstaat spanning, wij komen niet tot een overeenstemming. Die lezing was voor ons heel belangrijk. Ik wilde niet dat die zou worden verstoord. Jij gaf aan dat jij dat niet van plan was, maar ik was daar op dat moment niet zeker van. Jij poneerde: wij zijn aanwezig en nemen het op. Ja, wacht even. Het is ons huis. De toonzetting waarop een onderzoeksjournalist iets poneert, is bepalend voor hoe de boodschap wordt ontvangen.” Hij heeft hier natuurlijk een punt. Hoewel ik in die drukke hal probeer zo beheerst mogelijk over te komen, formuleer ik scherp en fel. Hij zet zich schrap en ik ook. Het weder­zijds wantrouwen spat ervan af.

Ik wilde die confrontatie niet. Ik wilde net als de andere journalisten gewoon naar binnen.

“Het had anders gekund en gemoe­ten. Toen jij belde dat je erbij wilde zijn, was er nog geen sprake van dat er opnames zouden worden gemaakt. Ook niet door NOS of RTL. Dat had echt te maken met de kwetsbaarheid van de betrokken artsen en de pati­ënt, die zelf overigens wel heel graag wilde dat het zou worden gefilmd. We hebben er toen intern meerdere keren over gesproken en uiteindelijk besloten dat RTL en NOS de eerste tien minuten mochten filmen en dan de zaal zouden verlaten. De schrij­vende pers kon natuurlijk wel de hele tijd blijven. Terugkijkend vind ik dat ik jou had moeten bellen met de vraag: zou jij onder dezelfde voorwaarden aanwezig willen zijn?”

“Waarom heb je dat dan niet gedaan?”

“Daar heb ik echt niet aan gedacht. In alle eerlijkheid. Ik heb je niet bewust niet gebeld. Geloof me of niet: ik was het echt vergeten.”

Aannames

Wat moet ik hier nu van denken? Denk je als journalist te stuiten op een slinkse, sluwe strategie, blijkt
de persvoorlichter op een onhandig moment last te hebben van vergeet­achtigheid. Is de boel onnodig op de spits gedreven door een misver­stand? Het zou zomaar kunnen. Dan onderstreept deze confrontatie maar weer eens dat het zaak is om de ander zonder allerlei aannames tegemoet te treden. Trinthamer zegt het zo: “Ik vind echt dat we veel te veel dingen voor de ander invullen, aan beide kanten zit zoveel vooringenomenheid. Dat zie je pas achteraf, als je dat gesprek wél voert, zoals nu.”

Ik had het trouwens wel ingewikkeld gevonden als ik alleen de eerste tien minuten zou mogen filmen. Dan krijgt het iets van een strak geregisseerde goednieuwsshow, vind je niet?

“Met de nieuwsdiensten die wel aan­wezig waren, heb ik probleemloos deze afspraken gemaakt. Met hen had ik ook geen voorgeschiedenis, met jou wel.”

Maar waarom heb je dit niet alsnog voorgesteld toen ik arriveerde?

“Dat kwam door de spanning die er was toen jij binnenkwam. De discussie was niet meer terug te brengen tot een niveau waarop je kunt afspreken: onder deze voorwaarden ga je naar binnen. Er was geen vertrouwen. Ik wilde niet dat de beveiliging jou uit de zaal zou moeten halen.”

Ik zette jou inderdaad onder druk, met die camera pontificaal op je gericht. Hoe vond je dat?

“Ik probeerde echt nog wel een gesprek te voeren: hoe kunnen we dit oplossen, maar dat ging niet meer.”

Jij zei: waar jij komt, is gedoe. Is dat hoe je naar mij keek?

“Dat zal ik op dat moment wel ge­meend hebben, ja. Maar nogmaals: ik had jou eerder moeten bellen.”

Nu stelde je voor: wacht hier maar totdat de lezing is afgelopen. Dan kun je Cullen alsnog spreken.

“Dat klopt.”

***

Voor een interview na afloop zijn Frank en ik niet uitgerukt. Maar ja, wat is onze speelruimte? Het is, zoals Trinthamer terecht stelt, hun huis, waar hun regels gelden. We besluiten te wachten, om Cullen te vragen hoe de lezing is gegaan en wat zij vindt van de obstructiescène in de hal. Als we applaus horen, zorgt Frank dat hij draaiklaar is. Hij checkt de audio, tilt de camera op zijn schouder en stelt scherp.

En dan gaat het mis. Weer komen er beveiligers op ons af. Ze somme­ren ons te vertrekken. Geen denken aan, we hebben niet voor niets braaf zitten wachten op een bankje in de koffiecorner. We laten ons nu niet als lastige vliegen wegjagen. Voor ik het weet, pakt een van de beveiligers mij beet en voert me hardhandig mee naar een kamertje naast de hoofdin­gang. Omdat ze Frank met rust laten, kan hij zich met het beeldmateriaal zo snel mogelijk uit de voeten maken. Dan komen er twee agenten, die me meenemen naar het politiebureau.

Na zes uur gaat de celdeur weer open en word ik in aanwezigheid van mijn advocaat – een nieuwe ervaring ­- gehoord door een hulpofficier. Daarna mag ik gaan. En zo loopt een lezing over openheid uit op de arrestatie van een journalist. Het UMC Utrecht doet aangifte wegens huisvredebreuk. Tegen NRC zegt Trinthamer dat ik mij “verbaal agressief” heb gedragen. Aan het AD vertelt de ziekenhuiswoordvoerder dat ik vlak voor mijn aanhouding “in het wilde weg mensen aan het ondervragen was”. Dat is pertinent niet waar

Waar baseerde jij dat op?

“Ik kreeg van beveiligers te horen dat er werd gefilmd, dat kan natuurlijk niet. Ik ga er op dat moment vanuit dat die informatie correct is.”

Jij hield – ook in interviews – vol dat ik opnamen maakte van patiënten. Waarom zou ik? Ik ben niet gek.

“Op dat moment had ik geen andere informatie. Dan geldt het ziekenhuisprotocol, dat is afgedraaid.”

Geloof je mij als ik zeg dat we niet filmden?

“We hebben toen zo gehandeld. Als jij zegt dat het niet zo is, dan is dat zo, maar ik had daar op dat moment geen zekerheid over.”

Had je dat niet moeten verifiëren, door de beelden van jullie eigen beveiligingscamera’s te bekijken, bijvoorbeeld, of contact te zoeken met mijn eindredacteur?

“Ik denk dat wij veel eerder dit gesprek hadden moeten voeren.”

Dat is niet gebeurd. Met alle gevolgen van dien. Eerst die arrestatie, vervolgens vaardigen jullie ook nog een gebiedsverbod uit van een jaar.

“Dat is ingetrokken.”

Pas nadat wij met juridische stappen hebben gedreigd.

***

Ook de Nederlandse Vereniging van Journalisten maakt in een brief bezwaar tegen de verbanning van
een van hun leden: “In onze optiek deed de heer Van der Ham gewoon zijn werk als journalist, hield hij zich aan de gemaakte afspraken en wordt hij nu door de door uw ziekenhuis getroffen maatregel weggezet als een crimineel.” Talkshows proberen een gesprek te produceren tussen de twee kemphanen. Ik wil graag mijn verhaal kwijt, maar het UMC Utrecht laat ver­ stek gaan. Trinthamer verweert zich wel in vakblad Adformatie. Collega­ voorlichters kwalificeren de klucht als “onhandig”. Mijn vakgenoten reageren feller. Vriend en vijand zijn het erover eens: zo moet een instituut als het UMC Utrecht niet omgaan met kriti­sche journalisten.

Een maand later besluit het Openbaar Ministerie de strafzaak te sepone­ren. Het OM noemt de aanhouding “onnodig” en vindt dat het ziekenhuis mijn recht op vrije nieuwsgaring heeft geschonden. Dat is goed nieuws, maar er staat nog iets in de sepot­ brief: de officier van justitie vindt dat ik wel schuldig ben aan lokaalvrede­breuk, omdat ik niet luisterde toen de bewakers zeiden dat ik moest vertrekken. Dat ik hiervoor niet word vervolgd, komt door de “geringe strafwaardigheid van het feit”. Door deze opstelling van het OM houd ik wel een “justitiële aantekening” over aan deze onverkwikkelijke klucht. Ik heb dus een strafblad en dat wil ik niet. Daarom gaat mijn werkgever BNNVARA in beroep tegen de beslis­ sing. Tevergeefs, want het OM blijft bij haar standpunt: ik heb in hun ogen strafbaar gehandeld. Het Openbaar Ministerie onderbouwt dit met een opmerkelijk argument. Mijn aanwe­ zigheid in het UMC Utrecht was in hun ogen niet noodzakelijk. Er waren immers genoeg andere media. Met alle respect voor mijn collega’s van het Journaal, maar die deden niet al drie jaar onderzoek naar de angst­ cultuur in het UMC Utrecht. Het is niet aan justitie om te bepalen of mijn aanwezigheid journalistiek relevant was. Waar bemoeien ze zich mee? Volgens onze advocaat redeneert het OM hooghartig en juridisch onzui­ ver. Dan is er nog één weg open: de kwestie voorleggen aan de Nationale Ombudsman, Reinier van Zutphen. Die komt in november 2022 met een 18 pagina’s tellend rapport. De boodschap is ondubbelzinnig. De ombudsman roept het OM op om de sepotcode te veranderen in “ten on­ rechte als verdachte aangemerkt”. Dat is de enige manier om mijn strafblad ongedaan te maken. Dat het OM dat al die jaren heeft geweigerd, vindt de ombudsman "onbegrijpelijk".

Van Zutphen schrijft "dat journalisten er op moeten kunnen vertrouwen dat het OM maximaal gewicht toekent aan het belang van vrije nieuwsgaring wanneer een journalist in zijn werk wordt beschuldigd van lokaalvredebreuk.” Dit geldt volgens hem vooral wanneer er sprake is van een misverstand of nog erger: wanneer het erop lijkt dat een “kritische en/of onwelgevallige jour­ nalist” het werken onmogelijk wordt gemaakt. Ik ben erg benieuwd hoe het OM zal reageren op de rake woorden van dit Hoog College van Staat.

Op 28 februari 2023 krijg ik een brief van het Openbaar Ministerie. Hoofd­ officier van justitie Rutger Jeuken erkent nu onomwonden dat niet ik maar het ziekenhuis afspraken schond. De vordering van de beveiligers om het UMCU te verlaten, was volgens het OM gebaseerd op een “dwaling” en daarmee “onrechtmatig”. Ik ben ten onrechte als verdachte aangemerkt. Het OM zal de sepotcode aanpassen. Punt.

***

Als ik Trinthamer bijpraat over de juridische nasleep, zegt hij: “Het enige dat ik kan zeggen, is dat dit anders had gekund en gemoeten. Dat onze confrontatie iets veel groters heeft teweeggebracht, vind ik heel ongelukkig. Dat had niet zo moeten zijn.” 

Hij zal het een paar keer zeggen, dat hij dit anders had moeten aanpakken, dat hij had gewild dat­ie eerder de telefoon had gepakt. “Het is gewoon niet goed gegaan. En dat reken ik voor een groot deel mijzelf aan. Ik heb hier veel van geleerd.”

Zijn er dingen die je mij kwalijk neemt?

Hij is lang stil. Dan: “Nee. Ja, die dag. De spanning was zo hoog. De manier waarop jij dat ziekenhuis binnenkwam... Maar nee, ik neem jou niks kwalijk.”

Een duidelijker voorbeeld hoe stress en wantrouwen de verstandhouding tussen pers en pr beïnvloeden, heb ik niet meegemaakt. Als hij beter had doorgevraagd wat ik precies wilde, als ik op mijn beurt niet te snel conclusies had getrokken over vermeende pr­-trucjes, als we beiden onze aannames hadden geëxplici­teerd, dan was het wellicht niet zo uit de hand gelopen.

Meer rust, minder wantrouwen

Het zou de kwaliteit van ons werk verbeteren als we ons meer kunnen richten op het verhaal zelf en minder op het gedoe eromheen. Trinthamer is het daar van harte mee eens: “Blijf vragen stellen. Dat is zo belangrijk.” Het klinkt zo voor de hand liggend: pak die telefoon, ga koffiedrinken. Er zijn ook praktische bezwaren; we zijn razend druk, deadlines blijven staan. En daarbij: we worden betaald om kritische vragen te stellen, we mogen absoluut niet argeloos wor­den. Elkaar volledig vertrouwen gaat simpelweg niet. We blijven op onze hoede, dat hoort bij ons beider vak. Maar laten we het proberen; meer rust, minder wantrouwen.

Twee dagen na de publicatie van het onderzoek van de Nationale Ombudsman worden er bloemen bezorgd bij BNNVARA. Ze zijn afkomstig van de afdeling communicatie van het UMC Utrecht. In een mailtje schrijft de (nieuwe) woord­voerder dat het ziekenhuis hecht aan een “wederzijdse constructieve en goede relatie met journalisten en daarbij is een professionele houding belangrijk.”

Delen:

Praat mee

onze spelregels.

avatar
0/1500
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.

Altijd op de hoogte blijven van het laatste nieuws?

Schrijf je in voor de Zembla-nieuwsbrief en blijf op de hoogte van onze onthullende journalistiek.