In een straatje in Amersfoort zijn vanuit het struikgewas in deze tijd vreemde piepjes te horen. Vooral op warme zomeravonden. Buurtbewoners kennen het geluid, maar weten niet waar het vandaan komt: is het een krekel, een nachtvogel, een uil? Of is het een (geheime) zendinstallatie?
Dat ze het gefluit niet kunnen thuisbrengen is niet zo vreemd, want het ‘hoort’ hier niet. Het geluid wordt namelijk voortgebracht door de vroedmeesterpad. En die komt alleen maar voor in Zuid-Limburg. En in Amersfoort dus. En in Utrecht, Den Haag, Haarlem, Hoogeveen, Gorssel en nog zo wat plaatsen ver buiten het oorspronkelijke leefgebied. Dat lijkt gek maar is het niet: liefhebbers van dit bijzondere diertje en het ‘junglegeluid’ dat hij maakt, hebben hem meegenomen en uitgezet in hun eigen achtertuin. En een aantal van deze introducties is succesvol gebleken.
Vrijwel alle nieuwe kolonies zijn terug te voeren op een populatie die in de jaren ’80 in Utrecht is gesticht: een docent aan de universiteit aldaar had namelijk verschillende keren vroedmeesterpaddenlarfjes meegenomen uit Frankrijk (Pyreneeën en Drôme) en België (Ardennen) om ze vervolgens los te laten in de botanische tuin. De padjes bleken zich uitstekend te handhaven en de nazaten van deze dieren hebben hun weg door heel Nederland weten te vinden, in jampotjes van andere liefhebbers.
Tien jaar geleden kreeg de familie D. uit Amersfoort tien Utrechtse paddenvisjes mee. De beestjes werden losgelaten in de vijver, maar na een paar weken was de helft al opgegeten door hongerige libellelarven. De volksplanting leek meteen weer tot uitsterven gedoemd, maar in het najaar klonk toch het eerste vroedmeesterpaddengefluit in de achtertuin. Groot feest bij de familie D.
Nu is het geluid van de vroedmeesterpadden in de hele straat te horen. En als je bedenkt dat normaal gesproken niet meer dan 5 à 10 procent van de populatie zich op hetzelfde moment laat horen, dan mag je ervan uitgaan dat er vandaag de dag waarschijnlijk honderden padden in dit kleine gebiedje rondkruipen. Want het is een piepklein gebiedje, ongeveer tien tuinen omzoomd door relatief drukke, doorgaande wegen. Die vormen blijkbaar een onneembare barrière, want buiten het kerngebied worden er vrijwel nooit padden gezien of gehoord. Het biotoop in deze enclave is blijkbaar ideaal: er zijn vijvers om eitjes in te leggen, muurtjes van stapelstenen om in te schuilen en voldoende voedsel in de vorm van insecten, spinnetjes en pissebedden. En als vroedmeesterpadden een vorstvrij plekje weten te vinden, zijn uitstekend bestand tegen de Nederlandse winter.
Toch zijn deskundigen, bijvoorbeeld van de Stichting Ravon, geen voorstanders van het uitzetten van dieren in gebieden waar ze niet thuishoren omdat je niet weet wat het effect van zo’n nieuwkomer op het bestaande ecosysteem zal zijn. Ook al zal dat met een weinig opdringerige soort als de vroedmeesterpad waarschijnlijk wel meevallen. Een enkele buurman of –vrouw van de familie D. is in elk geval ook niet blij met het onophoudelijke gefluit van die vreemdelingen. Om een uur of negen ’s avonds beginnen ze (tijdens je glaasje wijn op het terras) en ze gaan vervolgens door tot diep in de nacht (slapen met het raam dicht). In een andere wijk in Amersfoort is de stadsecoloog er al eens aan te pas gekomen om een aantal dieren te vangen en naar elders over te plaatsen. Veel heeft niet geholpen. Als ze er eenmaal zijn, kom je er niet meer vanaf. Bestrijden mag niet, want het is een beschermde soort. En bovendien: zo hoorbaar als ze zijn, zo onzichtbaar zijn ze ook. Je kunt er maar beter van genieten en dat is wat de meeste mensen doen daar in dat buurtje in Amersfoort.