De
geit
stamt af van een wilde geit. Er zijn echter zes verschillende soorten wilde geiten en men neemt aan dat de huisgeit één van deze zes wilde soorten, de Bezoargeit (
Capra aegagrus
), als voorouder heeft. De geit en het schaap waren de eerste herkauwers die door de mens werden gedomesticeerd. De domesticatie zou voor het eerst ongeveer 8000 v. Chr. hebben plaatsgevonden op de hellingen van het Zagrosgebergte, op de grens van Iran en Irak. Typische domesticatie-eigenschappen zijn: gevarieerde kleuren, lang haar, gedraaide horens, hoornloosheid en hangoren. In Nederland arriveerden de eerste geiten waarschijnlijk omstreeks 5300 v. Chr. Ze maakten deel uit van de veestapel van de eerste boerennederzettingen in Zuid-Limburg. Van daaruit heeft de geit zich over heel Nederland verspreid.
De landgeit is een sober geitenras. De sterke, langharige geit is goed bestand tegen kouder klimaat, waardoor het dier veel voorkwam in de noordelijke Europese landen. De Nederlandse landgeit is een dier die met uitsterven werd bedreigd. Vanaf 1900 werd de landgeit met geïmporteerde rassen gekruist, zoals de saanen en de toggenburger, met als doel de melkproductie te vergroten. Na de Tweede Wereldoorlog was de landgeit bijna uitgestorven. In 1958 werden de twee laatste exemplaren afkomstig uit het Goois Natuurreservaat aan Diergaarde Blijdorp geschonken. De toenmalige directeur Dr. A.C. van Bemmel ging fokken met deze en enkele andere landgeiten, die nog voldoende van het type hadden. In 1971 gingen vier geiten en vier bokken naar het Rijksinstituut voor Natuurbeheer in Leersum, waar er mee verder gefokt werd. Dit koppel groeide in omvang en er kon worden geselecteerd op het oorspronkelijke type, zoals dat werd afgeleid uit oude afbeeldingen op schilderijen. In 2000 zijn er ruim duizend landgeiten in Nederland. De Nederlandse landgeit staat op de lijst van zeldzame huisdierrassen.