Het mannetje is onmiskenbaar door zijn leiblauwe kruin en nek, roodbruine rug, wijnrode onderzijde en groenachtige stuit. Het wijfje is minder bontgekleurd maar heeft dezelfde vleugeltekening. In vlucht zijn de witte vleugelstreep en schoudervlek karakteristiek.
De zang van de vink is de bekende 'vinkenslag'. Het liedje begint langzaam, neemt in snelheid toe en eindigt gewoonlijk in een waterval van tonen. De zang varieert sterk en er zijn zelfs 'dialecten' te onderscheiden. Het gehele lied duurt doorgaans 4 à 5 seconden, maar het wordt vijf- tot tienmaal per minuut herhaald. De alarmroep is een luid, doordringend.
Voor veel vogelaars (én fenologen) is de eerste vinkenslag van het jaar een typische voorjaarsbode. Meestal is die eerste te horen in de begin februari. Aanvankelijk begint meneer vink zonder de typerende waterval; de 'slag' aan het eind van z'n liedje moet hij ieder jaar op nieuw weer oefenen.
In april begint het broedseizoen. De vink broedt vooral in goed ontwikkelde loofbossen met veel open plekken en een rijke ondergroei maar eigenlijk is hij overal talrijk waar veel oude bomen staan. De vink bouwt in heesters en boomvorken een keurig, komvormig nest van gras en mos. Het nest wordt gecamoufleerd met korstmossen en met spindraden van insecten. Zij bouwen de nesten meestal in de vork van een paar takken. Het wijfje legt gewoonlijk 4 tot 5 wittige eieren, met een stippel- en streeptekening. Beide ouders verzorgen de jongen, die na 12 à 15 dagen uitvliegen.
Vinken eten zaden en zachte plantendelen, zoals bladknoppen. In het broedseizoen wordt er echter vooral insecten gegeten. Insecten leveren meer eiwitten, welke noodzakelijk zijn voor de groei van de jonge vinken en het grote energieverbruik van de oudervogels.
De vink is één van de talrijkste trekvogels. Dit is vooral langs de kuststrook waar te nemen. In het westelijke en zuidelijke deel van het leefgebied zijn vinken over het algemeen standvogels. Meer naar het noorden en oosten zijn het trekvogels. De vinken die in de Benelux broeden, trekken 's winters in zuidelijke richting tot in Frankrijk. De exemplaren die wij 's winters hier zien, komen vooral uit Scandinavië. In winterperioden komen vinken vaak samen met andere vinkachtigen, zoals Kepen en Groenlingen op akkers en weilanden voor.