Van alle weidevogels gaat het met de tureluur het minst slecht. Dat komt deels door zijn onstuimige liefdesleven.
De tureluur heeft een Latijnse naam als een toverspreuk uit Harry Potter: Tringa totanus. De tureluur is een weidevogel die behoort tot de strandlopers. Voor de niet-kenner heeft ie wel iets weg van een grutto, maar een tureluur heeft een veel kortere snavel. Opvallend zijn vooral zijn fel oranjerode poten. En uiteraard ook zijn roep: een buitengewoon luidruchtig ‘tju du du!’.
Van de vier weidevogels die tot de kernsoorten worden gerekend - tureluur, grutto, scholekster en kievit - is de tureluur weliswaar getalsmatig in de minderheid in ons land, maar hij gaat veel langzamer in aantal achteruit dan die andere drie, die allemaal in hoog tempo achteruit hollen. Dat heeft verschillende oorzaken.
Hij is bijvoorbeeld niet alleen afhankelijk van boerenland; hij is ook tevreden in greppels, langs slootjes en soms zelfs aan de rand van de stad; ver weg van de maaimachines. Bovendien broeden sommige tureluurs al vanaf begin april, en weer andere pas half mei. Kleine tureluurs zijn ook niet zo kieskeurig: die eten zelfs kleine slakjes. En emelten en regenwormen gaan er bij volwassen tureluurs ook prima in. Grutto’s daarentegen blieven uitsluitend insectjes uit kruidenrijk grasland.
En dan is de tureluur ook nog eens een zeer opportunistische vogel als het om de liefde gaat. In principe is een stel elkaar trouw, maar als een van de twee niet komt opdagen, papt de wachtende vogel het zonder scrupules met de buurman of –vrouw aan. Als de partner dan alsnog terugkomt, kiest die meestal eieren voor zijn of haar geld, en neemt die de bedrogen vogel als nieuwe echtgenoot. Partnerruil dus, en dat loont, als het om voortbestaan gaat. Dit is een van de uitkomsten uit het tureluuronderzoek van Wim Tijsen, die het wel en wee van deze weidevogels al meer dan 20 jaar volgt op Wieringen.
Luister ook de radioreportages over de tureluurs van Wim Tijsen.