De peperdure culi-paddestoelen die door varkens en honden worden opgegraven, komen uit het geslacht Tuber, zoals Tuber melanosporum (zwarte truffel) of Tuber magnatum (witte truffel). In Nederland zijn er maar een paar Tuber-soorten; in ons land wordt het woord truffel in z’n algemeenheid gebruikt voor paddestoelen die zich onder de grond ontwikkelen.
Dat ondergrondse leven is een rare strategie voor een paddestoel, die immers z’n sporen moet verspreiden via de lucht. Essentieel voor z’n voortplanting is dan ook dat de truffel opgegeten moet worden. Een truffel die niet wordt opgegeten, plant zich niet voort. Gelukkig zijn dieren dol of truffels. De paddenstoelen verspreiden een doordringende geur, lijkend op feromonen (sekslokstoffen), waar wilde zwijnen helemaal gek van worden. Die woelen ze omhoog en zo liggen ze ook voor andere dieren, zoals muizen en eekhoorns, voor het grijpen.
De Nederlandse truffels (zo’n veertig soorten) zijn grotendeels in kaart gebracht door wijlen mycoloog (paddenstoelendeskundige) Gerard de Vries, die met een mes of harkje het bos in trok en de grond openkrabde op zoek naar truffels. Hij wist waar hij moest zoeken: truffels zijn gebonden aan bomen, waarmee ze een symbiotische relatie aangaan.
De truffels die Andrea gaat zoeken met truffelexpert Menno Boomsluiter zijn de zeldzame stekelige hertentruffel (Elaphomyces muricatus) die in symbiose leeft met de bovengronds groeiende zwarte truffelknotzwam, en de vrij algemeen voorkomende okerkleurige vezeltruffel (Rhizopogon luteolus), een hertentruffelsoort die - heel opmerkelijk – half boven de grond komt.