Verschrikt zit ik rechtop in mijn bed. Een afgrijselijk gepiep komt mijn slaapkamerraam binnen. Knarsetandend zak ik terug in mijn kussen. Slaapdronken, maar ik weet wat mij gewekt heeft.
Slecht geslapen loop ik de volgende morgen mijn tuin in. Boos staar ik naar waar het helse kabaal vandaan komt. Een piepend mormel op de rug van zijn ouder. Brutaal kijkt hij naar mij. Verbaast ga ik zitten en volg ‘t schreeuwende monster de hele dag. Hij heeft geen last van mijn blik, hij negeert mij volkomen. Zijn overijverige ouders zwemmen af en aan. Hij gaat van rug naar rug. Gespannen wacht ik tot op het moment dat hij zo volgevreten is en zinkt naar de bodem van de vijver. Het gebeurt niet. ‘s Avonds zwemmen zijn trotse ouders met hem weg. Lodderig ligt hij op de rug van zijn vader.
Niet alleen het volume van zijn stemgeluid groeit. Ook hij zelf groeit als kool. Weken later past hij zowat niet meer op de rug van zijn ouders. Denk niet dat het hem deert, hij blijft lekker liggen.
Met enig leedvermaak zie ik zijn moeder met hem onderduiken. Proestend komt hij boven. Dit was niet ZIJN bedoeling!
Verveeld hangt hij rond en bij de minste rimpeling in het wateroppervlak zet hij het op een oorverdovend krijsen. Zijn ouders zwemmen overijverig naar hem toe. Om hem te voeden, die onmogelijke puber onder de futen. Hoe komen zulke mooie toegewijde, hartwerkende ouders aan zo’n vreselijke lelijke, lui, onmogelijke jong?
Met luid gekrijs bevolkt hij de vijver. De hele dag en nacht hoor je zijn gepiep. Hij is zowat volwassen maar verdomt het om ook maar één keer zelf onderwater te duiken. Nee, daar heeft hij ouders voor.
Dan, ineens op een dag is het stil. Ik staar over de vijver, maar nergens hoor ik zijn gepiep. Dagen kijk ik naar hem uit, waar zijn ze gebleven vraag ik mij vertwijfelt af? Is er een school voor moeilijk opvoedbare futen? Hadden zijn ouders genoeg van dit vreselijke luie jong?
Elk jaar is het ’t zelfde. De herfst komt en ik mis zijn gepiep.
Maar dan op mooie voorjaarsochtend word ik gewekt door een onmiskenbaar geluid. Ik schiet in mijn kleren. In de ochtendschemering op de vijver zwemt een prachtige fuut. Zijn kuif glad gekamd naar achter. Arrogant kijkt hij mij aan. Op zijn rug bevind zich een krijsend jong.
We kijken elkaar aan en ik denk zielsgelukkig ‘het wordt zomer’.