Spoorzoeken is meer dan speuren naar pootafdrukken: een goede speurder leest het hele landschap. Spoorzoeker Daan Vreugdenhil leert Menno bij zonsopgang de fijne kneepjes van het vak.
Bij spoorzoeken denk je al snel aan een pootafdruk in het zand, een zogeheten prent: ‘kijk, daar heeft een ree gelopen’. Maar een echte spoorzoeker kijkt breder. Het landschap waarin we leven, is gevormd door water, wind, ijs, mensen, planten en dieren. En alles wat we zien, is een spoor. Een regenplas zegt dat het heeft geregend; een bewoond huis zegt dat daar mensen leven.
Door goed naar het landschap te kijken, kun je inschatten waar de dieren in het landschap leven. Alle dieren hebben voedsel, water en rust nodig. Het landschap leidt daarbij het dier. Ligt er opeens een dikke boom op een stukje waar een das dagelijks loopt, dan moet die das daar omheen. Het landschap geeft aan waar je loopt.
Ondergrond
Goede spoorzoekers kunnen op elke denkbare ondergrond sporen. Of dit nu natte modder, droge bladeren, zand of harde steen is. Aan diersporen kun je met voldoende training alles zien. Eenvoudige kenmerken zijn geslacht, de snelheid van het dier en hoe lang geleden het spoor gemaakt is. Lastiger te zien zijn wanneer het dier voor het laatst heeft geplast, of en wanneer het dier jongen heeft gehad, of het ziektes heeft en wat z’n gemoedstoestand is. Want ook dat zijn zaken die je uit een individuele afdruk kunt lezen.
Thuis speuren
Om een idee te krijgen van hoe de kleinste verandering invloed kan hebben op een spoor, is het leuk om de volgende test te doen met je eigen voetafdruk.
Ga recht staan om je eerste afdruk te maken. Maak ernaast weer een afdruk en draai je hoofd 180 graden. Bekijk nu het verschil tussen de afdrukken. Dat is goed zichtbaar. Maar ook als je je hoofd minder draait, blijft het verschil te zien.
Nog een tip: door goed te kijken naar hoe mensen, honden en katten lopen, leer je hoe voeten of poten worden neergezet en waar. Daarna wordt het makkelijker om de bewegingen van wilde dieren te leren lezen.