Roos Verlinden: Of misschien wulp?
• 11-01-2015
• leestijd 2 minuten
Tot voor kort was ik ervan overtuigd later als scholekster terug te komen. Als lekker duidelijk type. Zwart-wit qua pak en overtuigingen. De poten in het rood. Net als de snavel, door zijn dolk-vorm hét statement van daadkracht.
Naar duin, strand, zee zou ik trekken als het me uitkwam. Of voor een oestertje of wat. En dan weer eens het weiland in. Gewoon voor het groen. Of omdat verandering van spijs doet eten en een worm of vette kever me best weer eens smaken zou.
Ja, de naam Haematopus ostralegus zou ik eer aandoen. Roodpotige oestereter. Helemaal wie ik ben. Ook wat karakter betreft. Fel en schel ‘te piet’ roepen op mijn rondvluchten. Lekker op z’n luidst bij het bokken met een stel anderen tegen elkaar. Zowel eenzelvig mogen zijn als eenvormig met de anderen op je ene poot staan dutten op het wad. Wel dertig jaar oud kunnen worden, en niet elk jaar meedoen met dat hele gedoe van paarvorming, broeden en klein grut dat je maar behoorlijk rusteloos en nerveus maakt en je de zenuwen in jaagt als zo’n kokkerd van een meeuw overvliegt of somberman kiekendief.
Maar nou laatst stond ik gehuld in, voor ons grote mensen, redelijk normaal verdriet aan de rietkant van de Korte Nauw, toen een wulp in zijn piereneentje zijn beklag tegen de lucht deed. Tegen de levenloos grijze lucht, moet ik zeggen. Tegen zo’n lucht zonder ook maar een greintje relativering. Zo een die van horizon tot horizon neerslachtigheid spreidt waaronder alles en iedereen moet bukken. En dan roept een wulp zo’n uitspansel tot de orde. Ik vind het maar wat. Want daardoor gaat je hart toch maar mooi even open en stroomt er door je gedachten iets als frisse lucht.
Een wulp. Ondanks zijn idioot lange kromme snavel en zijn bescheiden kleuren toch maar mooi de hemel tot de orde roepen. Mantels van menselijk verdriet openritsen. Maken dat de wind laat horen dat hij er wél is, ook al is het vooralsnog slechts in de verdroogde stengels van het riet. Dat er in de verte ganzen zijn die zich ook niet langer laten koeioneren, en smienten en gewone wilde eenden in de sloot achter je rug.
Als ik nou later als wulp terugkom, dacht ik, zou ik misschien ook wel verdriet kunnen wegnemen. Zou ik licht wiekend ganzen, smienten en eenden opbeuren. Zo van, kom op jongens, de lucht in, het is maar lucht, het gaat voorbij, er naderen weer andere tijden. En van de weilanden toog ik naar het wad om eens even lekker zilt, weids en nat bij te tanken. Dan zou ik met een wijs lachje om mijn snavel luisteren naar het ongenuanceerde gekrakeel van die kwajongens van een scholeksters. En ze misschien een beetje ordinair maar wel sympathiek vinden met hun stemmingmakerij.
Het is nu ik op leeftijd raak die wulpse genuanceerdheid die ik de wereld na mij zou willen geven. Dat is natuurlijk hemelhoog gegrepen. Maar toch, je weet het niet…