Nikolaas Tinbergen ontving de Nobelprijs voor Fysiologie of Geneeskunde in 1973, samen met Konrad Lorenz en Karl von Frisch. De prijs werd hen verleend “for their discoveries concerning organization and elicitation of individual and social behaviour patterns”.
Niko Tinbergen heeft een cruciale rol gespeeld bij de ontwikkeling van de ethologie - de objectivistische studie van diergedrag. Hij heeft een school nagelaten van toponderzoekers op dit gebied (Gerard Baerends, Richard Dawkins, Desmond Morris, om er maar een paar te noemen). Hij was een begenadigd waarnemer, die zijn vragen kon beantwoorden met simpele, elegante experimenten aan dieren in hun natuurlijke omgeving. Die vragen hadden betrekking op de veroorzaking van gedrag (zowel binnen als buiten het organisme), op de ontogenie (de ontwikkeling van gedrag), op de functie (overlevingswaarde) en op de evolutie van gedrag. Als voortreffelijk docent en schrijver wist hij studenten en vakgenoten te inspireren en enthousiasmeren. Maar hij zag ook het belang in om leken in te wijden. Zo schreef hij meer dan honderd artikelen in De Levende Natuur. Er bestaan zelfs enkele juweeltjes van kinderboeken (geschreven in wekelijkse afleveringen tijdens zijn tweejarige internering door de Duitsers in Sint Michielsgestel). Ze waren in de eerste plaats bedoeld voor zijn eigen kinderen. Twee van die boekjes (“Klieuw, De Geschiedenis van een Zeemeeuw” en “Jan Stekel”) zijn later in gedrukte vorm uitgeven.
Niko Tinbergen werd op 15 april 1907 in Den Haag geboren als derde kind in een gezin van vijf. Zijn vader was leraar Nederlands. Hij hield veel van sport, zo was hij een fanaat schaatser en hockeyer. Hij speelde zelfs in het Nederlands hockey-elftal. Daarnaast was hij actief in de NJN (de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie) en vond hij inspiratie in het werk van Heimans en Thijsse (o.a. de “Verkadealbums”). Toch zag hij aanvankelijk weinig in een universitaire biologiestudie.
Op aandringen van familievriend Prof Paul Ehrenfest en biologieleraar Dr. Abraham Schierbeek maakte hij in 1925 een reis naar de Kurische Nehrung (bij Kaliningrad). De spectaculaire vogeltrek, de grootschalige stuifduincomplexen en de elanden deden hem besluiten toch biologie te gaan studeren (en wel in Leiden). In Meijendel werd in deze periode door hem de basis gelegd voor het gedragsonderzoek aan de Zilvermeeuw waarvoor hij zijn hele leven grote belangstelling zou houden (The Herring Gull’s World).
Geïnspireerd door het werk van Karl von Frisch en Henri Fabre onderzocht hij het “homing” gedrag van de Bijenwolf (hoe vindt deze graafwesp zijn nest terug?) voor zijn proefschrift. Typerend voor zijn aanpak van het probleem waren de simpele experimenten. Het werd maar een dun boekje, want hij mocht, samen met zijn echtgenote Lies Rutten, in het kader van Internationale Pooljaar, naar Groenland (1932-33). De schoonheid en de ruimte van de Groenlandse landschappen hebben een onuitwisbare indruk op zijn persoonlijkheid achtergelaten.
Na zijn terugkeer kreeg hij in Leiden een aanstelling als assistent. Samen met studenten zette hij zijn onderzoek aan de Bijenwolf, de Zilvermeeuw en enkele andere dieren voort. De stekelbaars vormde een nieuw object, dat bovendien binnen te bestuderen was. Met modellen werden experimenten uitgevoerd waardoor het stekelbaarsgedrag in kaart kon worden gebracht. In 1936 ontmoette hij Konrad Lorenz die door Prof. C.J. van der Klaauw (de ontwerper van de Leidse Zoölogie) was uitgenodigd. Dat zou een levenslange vriendschap en wederzijdse stimulering inluiden. Lorenz was niet de man van het nauwkeurige experiment, maar van de bruisende ideeën en brede visies.
In 1938 maakte hij een werkbezoek aan diverse instituten in de Verenigde Staten waar hij een groot aantal lezingen gaf en felle discussies voerde. Dit bezoek met alle impulsen moet een forse invloed hebben gehad op de inhoud van “An objectivistic study of the innate behaviour of animals “ dat in 1942 verscheen en zonder twijfel een van de parels van Tinbergen’s oeuvre is. Het behandelt the state of the art met betrekking tot de organisatie van gedrag.
Na de tweede wereldoorlog werd het onderzoek hervat, met onder meer het bekende project met snavelmodellen van de Zilvermeeuw waarmee de voedselbedelreactie van jonge meeuwen werd geanalyseerd. Een reeks van lezingen, voor een groot deel tijdens buitenlandse reizen in de naoorlogse periode vormden de basis voor “The Study of Instinct”, dat overigens pas in 1951 verschijnt. In 1948 richtte Niko Tinbergen het belangrijke internationale tijdschrift Behaviour op.
Inmiddels was hij in 1947 tot hoogleraar in Leiden benoemd. Ruim twee jaar later verruilde hij Leiden voor Oxford, daartoe uitgenodigd door de marien bioloog Alister Hardy. In 1955 werd hij genaturaliseerd tot Brits staatsburger. Ethologie was nieuw voor Oxford, en voor heel Engeland en groeide dankzij Niko Tinbergen uit tot een zeer populair vakgebied. Veel mooi promotieonderzoek zorgde voor de verdere ontwikkeling ervan. Oxford heeft een geweldige reputatie op het gebied van evolutionair onderzoek (te beginnen bij Charles Darwin) en de contacten met o.a. David Lack leidden ertoe dat de evolutionaire benadering binnen de gedragsbiologie ook sterker werd.
In 1953 verscheen “The Herring Gull’s World”. Zelfs vanuit Oxford ging Niko Tinbergen door met zijn populariserende bijdragen in De Levende Natuur. Ook de reeks wetenschappelijke publicaties was continu. In de latere periode vraagt hij zich af welke bijdragen het vakgebied aan de maatschappij kan leveren. Dat leidde onder meer tot een cursus Human Sciences en tot publicaties over autisme, o.a. samen met zijn echtgenote: Early Childhood Autism – an ethological approach (1972).
Nikolaas Tinbergen overleed op 21 december 1988 te Oxford op 81-jarige leeftijd.