Het piemelkrietje is verdwenen, met de pluimwoudzwever gaat het goed. Deze twee soorten zweefvliegjes staan samen met 326 soortgenoten beschreven in het boek De Nederlandse Zweefvliegen. Vrijdag wordt het naslagwerk gepresenteerd in museum Naturalis in Leiden.
Volgens Wouter van Steenis biedt het boek voor het eerst een compleet overzicht van zweefvliegjes in Nederland. De zweefvliegjesdeskundige is een van de samenstellers van het boek.
De meeste zweefvliegjes hadden tot voor kort alleen maar Latijnse (wetenschappelijke) namen. De redacteuren hebben de beestjes voor de gelegenheid een Nederlandse naam gegeven, zoals de moerasfluweelzwever, het goudmanteltje en het gewoon krietje.
Tijdens het schrijven van het boek ontdekten de biologen dat het niet met elke zweefvliegsoort even goed is gesteld. ,,De bloemenrijkdom gaat achteruit en dat heeft zijn weerslag op zweefvliegjes'', zei Van Steenis maandag. Vooral de fruitteelt kan hiervan grote nadelen ondervinden. Zweefvliegjes zijn niet alleen belangrijke bestuivers, ze spelen samen met het lieveheersbeestje ook een prominente rol in het bestrijden van de bladluis.
Wat de zweefvlieg onderscheidt van de bekende huis- of kamervlieg, is dat hij stil kan staan in de lucht. Een groot aantal zweefvliegsoorten lijkt op bijen of wespen; de beestjes kunnen echter niet steken.
Het eerste exemplaar van het Zweefvliegboek wordt vrijdag overhandigd aan Teo Wams, directeur natuurbeheer bij Vereniging Natuurmonumenten.