Sinds kort hebben we mieren. Ze lopen kriskras op kleine pootjes van fruitschaal naar piano. Aanvankelijk wilde ik ‘bah’ zeggen. ‘Smerig.’ Ik ben een lokdoostype, opgevoed met het idee dat een huis rein moet zijn en vrij van ongedierte. Mijn vriend denkt daar anders over. Hij is kruidenteler op biologisch dynamische basis.
Dagelijks komt hij in fysieke aanraking met de voor mij meest onooglijke insecten als pissebedden, pieren en allerhande kevers. Maar het onderscheid tussen mens en vliesvleugelachtige maakt hij nauwelijks. Het leeft, dus het hoort er allemaal bij. Hij stopt met gemak een vinger in een mierennest en telt de seconden dat hij dit verdragen kan. Ik vind hem dan zeer aantrekkelijk. Maar dit terzijde.
Het was ook zijn natuurkennis waarvoor ik viel. Zo vertelde hij me dat klanten soms dwingend vragen om kruiden; ‘We hebben die kamille nu echt nodig.’ ‘Maar ja,’ legde hij uit, ‘als kamille niet rijp is, kun je ’t niet oogsten. De natuur heeft zo zijn eigen tempo, doet niet aan deadlines. Kamille laat zich de kop niet gek maken.’ Deze zin heeft nog dagen door mijn hoofd gevlinderd. Voor mij en mijn verstedelijkte inborst bestond de natuur aanvankelijk uit bomen, bloemen en planten. Sinds ik hem ken, krijgt het groen een naam. Zo hoorde ik mezelf laatst zeggen: ‘Hé, de Calendula staat in bloei.’ Dat was me een jaar geleden niet gelukt.
Toen ik hem dus met afschuw wees op de stoet mieren tussen deurpost en tafelpoot, was zijn eerste reactie: ‘Aah, maakt niks uit. Mieren zijn schone beesten. Aan het eind van een dag ben jij smeriger dan een mier, terwijl hij notabene veel harder gewerkt heeft. Mieren zijn prachtwezens. Heel opofferingsgezind. Het enige waar ze mee bezig zijn, is de instandhouding van de gemeenschap. Ze hebben een taak en daar zeuren ze niet over. En als het gemeenschapsnest van buitenaf vernietigd wordt, gaan ze meteen weer over op de orde van de dag. Niets geen nationale Oranje depressie. Wat dat betreft zijn ‘t net Chinezen.’
Gisterochtend trof ik twee dode mieren in een potje honing dat dichtgeschroefd zat. Dat was even een onsmakelijk beeld. Mieren op het aanrecht gedoog ik inmiddels, maar ik wil ze niet op m’n brood. En terwijl ik bezig was alsnog een lans te breken voor de lokdoos, ontaardde mijn vriend in totale fascinatie. ‘Hoe is het ze in godsnaam gelukt om in een gesloten pot terecht te komen? Waarschijnlijk hebben ze zich langs de schroeflijn gemanoeuvreerd. Respect.’ Wederom zwichtte ik voor zijn bewondering.
De mier is nu een feit in mijn huishoudelijk bestaan en ik moet toegeven; het went.