In de uiterwaarden bij Wageningen – die worden beheerd door Staatsbosbeheer – is de afgelopen jaren een wilgenbos gegroeid in oude kleigaten. Het bos is circa 50 bij 100 meter groot en kan een halve meter water staan. Wilgen zijn heel fijne bomen voor mossen omdat ze neutraal tot basisch zijn, dwz niet zuur. Bepaalde mossen vinden dat nu juist een fijne plek om op te groeien.
Doordat er minder zure regen is lijkt het de laatste jaren beter te gaan met de mossen in Nederland. Ook de warmteminnende soorten gaan goed, want het wordt echt warmer. Verder nemen de doodhoutminnende soorten toe, omdat dood hout in de natuur tegenwoordig mag blijven liggen.
Het gaat echter niet goed met de koudeminnende; de koude korstmossen verdwijnen als sneeuw voor de zon. Ook met de bosmossen gaat het slecht. Die hebben een hoge luchtvochtigheid nodig, en de bossen worden steeds droger, en bovendien te monotoon en te donker. Bovendien hebben mossen schone lucht nodig en de luchtkwaliteit is vaak ronduit beroerd. En het mag gek klinken vanuit de ondergelopen uiterwaarden, maar Nederland wordt in z’n algemeenheid steeds droger en dat is funest.
De meest vóórkomende soorten in Nederland zijn het gewone purpersteeltje, het gewone dikkopmos en het zilvermos. Ieder jaar worden er wel een paar nieuw soorten (her)ontdekt.