Mondiale problemen op bord veehouders
• 05-11-2007
• leestijd 3 minuten
Er wordt steeds meer bekend over de bijdrage van de veehouderij aan klimaatverandering en ontbossing. Logisch dat een voorhoede van veehouders werkt aan een managementinstrument om die bijdrage te meten én te beperken.
In het landbouwmilieubeleid is een verschuiving gaande van regionale naar mondiale milieuproblemen. Ging het tot voor kort vooral om nitraat, fosfaat, ammoniak en bestrijdingsmiddelen, nu gaat het steeds meer om klimaat en tropisch regenwoud.
Het regenwoud krijgt al jaren aandacht in de media. De teelt van soja en biobrandstoffen in de Amazone en Zuidoost Azië liggen onder vuur. Het klimaatprobleem beheerst de politiek en gaat ook op de markt een rol spelen. Al Gore en Life Earth vestigden wereldwijd de aandacht op het klimaatprobleem. Het Nederlandse kabinet wil in 2020 een reductie van de uitstoot van broeikasgassen met 30% t.o.v. 1990.
De FAO maakte eind vorig jaar bekend dat de veehouderij wereldwijd goed is voor 18% van de uitstoot van broeikasgassen. Het gaat vooral om methaan en lachgas en in mindere mate om CO2. Methaan ontstaat in de pens van herkauwers en uit mest, lachgas uit mest en kunstmest in de wei. Let wet: de melkveehouderij is goed voor meer dan de helft van de emissies uit de landbouw. Dat is even slikken voor een sector die zich mag verheugen in een sterk imago.
De broeikasgasemissies uit de Nederlandse veehouderij zijn de afgelopen decennia al flink teruggedrongen, meeliftend met de melkquotering en het mestbeleid. Wat kunnen veehouders verder nog doen aan hun emissies? Dat verschilt per broeikasgas. Van methaan staat vast dat door efficiëntere melkproductie, bijvoorbeeld door een betere voederconversie, de emissie per kilo melk terugloopt. Ook via de samenstelling van het rantsoen heeft de veehouder invloed op de methaanemissie. Verder kan een biogasinstallatie methaan afvangen en benutten voor energieproductie, die dan bovendien fossiele energie bespaart.
De uitstoot van lachgas kan worden teruggedrongen door grasland minder te scheuren. En wat CO2 betreft draait het vooral om besparing van directe en indirecte energie. Ook hier geldt: hoe minder krachtvoer en hoe minder kunstmest per kilo vlees of melk, hoe beter. Bovendien kost de productie van de ene soort krachtvoer en kunstmest meer energie dan van de andere.
Het zou goed zijn als veehouders een managementinstrument in handen krijgen waarmee zij hun bijdrage aan het klimaatprobleem en hun beslag op tropisch regenwoud kunnen meten. Vervolgens is het van belang dat de veehouder weet aan welke knoppen hij kan draaien als hij zijn bijdrage wil verminderen. Zo’n instrument wordt momenteel ontwikkeld door het CLM, in samenwerking met toekomstgerichte melkveehouders en varkenshouders.
Wel is duidelijk dat zo’n instrument complex is en niet kan worden gebruikt voor heffingen of normen. Ook is duidelijk dat de veehouder niet alles zelf in de hand heeft. Voor ander veevoer is hij bijvoorbeeld aangewezen op zijn leverancier. Maar als de Nederlandse melkvee- en varkenshouders de mondiale problemen in ketenverband serieus gaan oppakken kunnen zij hun imago verbeteren en op de markt een concurrentievoordeel opbouwen.
Dit artikel is verschenen in het Agrarisch Dagblad d.d. 3 november 2007 door Eric Hees.