Op het eerste gezicht was mijn oma een lief dametje. Bij de koffie kreeg je een gebakje, bij de thee een krakeling of lange vinger. De 4711 rook je boven de boenwas uit. Oma had goed opgelet op de oma-school. ’s Winters viel ze zelden uit haar rol. Geen kwaad te bekennen. Maar dan brak het voorjaar uit. En kwamen de mieren de tuin uit, de keuken in. Een onvergeeflijke inbreuk op oma’s huiselijke vrede.
Alle haat die oma mijn opa en mij bespaarde werd op de mieren gericht. Met insecten kende ze geen genade. Je had haar moeten zien, in de kelder, bij het vliegenkastje waarin ze haar vlees bewaarde. Minutenlang staarde ze naar de uitgehongerde vliegen buiten op het gaas, die alleen mochten ruiken, maar aankomen niet. Een tantaluskwelling. Oma genoot. Het duurde opmerkelijk lang voor er een ijskast in huis kwam.
Heel de ’s winters opgekropte haat kwam echter pas boven met de voorjaarsintocht van de mieren. Dan werd er een grote ketel water opgezet, al was het geen koffietijd meer en nog lang geen tijd voor de thee. Pas wanneer de tuit venijnig stoomde ging oma de tuin in om alle mierengaatjes tussen de tegels met kokend water en ziedende haat vol te gieten. In de lucht van haar eau de cologne meende ik als jongetje een vleug salpeter te bespeuren.
Had ze al haar gal in de tuin uitgestort dan kwam oma, liever dan ooit, binnen om mij op een snoepje te trakteren en opa op een van de vele sigaren die hem voortijdig op het kerkhof hebben gebracht. Vanwaar die mierenhaat? In oma’s tijd werden mieren door filosofen juist afgeschilderd als een hoogtepunt van Gods schepping, elk voor zich te dom om voor de duvel te dansen, maar met z’n allen tezamen een brein op een miljoen pootjes. Maar daaraan had oma geen boodschap. Een miljoen pootjes betekende een miljoen ongeveegde voetjes op haar vloer.
Laatst was ik terug in het dorp waar oma woonde. Haar huis stond er nog. En in de tuin liepen de mieren, onverstoorbaar, zoals ze al miljoenen jaren doen. Oma was er niet, die is al jaren dood. Sinds haar overlijden stel ik me de hemel voor, met de geur van boenwas en eau de cologne en zie ik voor me hoe God beide voeten op moet tillen wanneer oma wil stofzuigen. Maar zo hoeft het niet te zijn. Wie weet, heeft God zes voeten en eet Hij omaatjes bij de thee.
Deze column verscheen eerder in de VARAgids nummer 14.