Maroesja Perizonius: Kats
• 23-05-2008
• leestijd 2 minuten
Ik had katten in mijn eigen huis en in mijn vaders huis. Ik had altijd katten en ik las boeken als Minoes en Jennie. Een huis zonder katten is voor mij een leeg huis. En waarom, nou, katten zijn vooral kats. Katten bepalen zelf wel even of ze je leuk vinden en dat per moment kan verschillen. Soms zijn ze niet van je schoot te krijgen, dan weer zitten ze beledigd met hun rug naar je toe en hun oren fel naar achteren gedrukt. Ik leef nu al veertien jaar met een rode kater die ook niet te belabberd is zich van zijn meest katse kant te laten zien.
Vooral sinds mijn baby er is en we niet meer met z’n tweeën zijn maar met z’n drieën is de katsigheid in ons kleine gezin flink toegenomen. Regelmatig blèren mijn beide gezinsleden. Tegelijkertijd. En vaak naar elkaar. Toen het nachtelijke kattencommentaar van mijn kater, omdat hij géén flesje warme melk kreeg, de spuigaten uitliep en extra tuttelen niet hielp, belde ik uiteindelijk mijn dierenarts. “Kattendiabetes” zei hij. “Of een schildklierprobleem”. Toen ik vertelde dat meneer kat mijn broccoli, worteltjes of aardappels opeet, wist hij zeker met een fysiek probleem van doen te hebben. Mijn kater is immers veertien en stevent af op lichamelijke aftakeling.
Maar mijn kater bleek volkomen gezond. De dierenarts trok dan ook meteen de conclusie: jalousie. Het kon niet anders, met de baby en zo. “We lossen het op met kattenprozac”.
Pardon? Kattenprozac? Het ging me ietwat ver om aan het karakter van mijn kater te gaan rommelen omdat hij naar mijn smaak op de verkeerde tijden keihard miauwt. Maar toen de assistente mij de grootte van de pilletjes liet zien, brak mijn weerstand meteen. Een minuscuul pilletje. En of ik daar een kwart van in zijn eten wilde doen. Sindsdien sta ik elke dag te prutsen met een mesje om een pilletje van een paar millimeter te vierendelen en daarna te verpulveren. Nou heeft mijn kater natuurlijk ook kleine hersentjes. En waarschijnlijk daardoor was het resultaat toch groot. Schuldgevoelgroot.
’s Nachts hoorde ik hem niet meer. Na zijn eten ging hij liggen in zijn radiatorhangmand, en daar bleef hij dan eigenlijk tot aan de ochtend. Ik vond er niet veel kats meer aan. Ik heb de dosis dan ook eigenhandig gehalveerd. Sindsdien is hij halverwege de nacht weer een beetje zichzelf. Er kan op zijn tijd een flink miauwverhaal van af, en ’s ochtends ligt hij zoals het een trouwe kater betaamt keurig op mijn voeteneind als ik met mijn dochtertje op bed ontbijt.
Hij kijkt daar dan héél erg kats bij. Maar dat wilde ik dan ook.