Wat ik ook doe, mijn voeten worden niet meer warm. Welke sexloze sloffen ik ook aantrek, hoeveel sokken ook over elkaar, het helpt allemaal niks. Het lijkt alsof ik met mijn voeten in een bak met kouwe modder zit.
Het kan altijd erger. Buiten in de tuin wordt er pas echt gekleumd. Koortsig wordt er door de vogels het voer bijeengescharreld. Ik maak me het meest zorgen om het roodborstje. Die pootjes. Ze zijn net zo dun als een ijzerdraadje. IJskoude, minuscule grijpertjes.
Vroeger had ik een psychotische buurvrouw met twee geamputeerde onderbenen. Op haar elektrische karretje reed ze elke dag met hoge snelheid naar de markt om boodschappen te doen. Onderwijl bungelden de twee blauwrode stompjes heen en weer boven de voetensteun. Geen verband, geen sok, geen aangesp-schoenen, helemaal niks. Ik weet niet of ze er iets van voelde. Zou je ook koude fantoomvoeten kunnen hebben? Ik kan het haar niet meer vragen, want ze is dood. Ze lag drie weken in haar huis voor ze werd gevonden.
Zeker is, dat het roodborstje minstens net zo’n koude pootjes heeft als de stompjes van Annemiek.
Hoe kan het dat ze niet bevriezen?
Die pootjes worden allereerst beschermd door een laag schubben die niet kan bevriezen. Daarbinnen stroomt relatief koel bloed. De pootjes van mijn roodborstje zijn net warm genoeg om niet te kunnen bevriezen, maar koel genoeg om niet heel veel warmte te verliezen aan die koude grond. Het bloed dat vanuit het lichaam van de vogel naar de pootjes stroomt geeft zijn warmte af aan het bloed dat vanuit de pootjes weer naar boven stroomt. Zo is het pootjesbloed koeler dan het lijfje. Een wondernet, zo noem je dat!
Zoveel mogelijk lichaamswarmte blijft bewaard. Ook al omdat in de winter de bloedvaatjes die aan de buitenkant zitten wat nauwer zijn dan in de zomer.
Soms gaat het niet goed. Veel vogels hebben een nare tijd in de winter.
Ik denk nu even aan de poten van het echtpaar muskuseenden, die vastgevroren zaten in het ijs van de vijver bij mij in de straat. De eenden leven nog, maar een heleboel vogels overleven een lange vorstperiode niet.
Wie al heel gauw de klos is, dat is de reiger. Ik vond een keer een pasgestorven reiger in februari. In de zomer een indrukwekkende vogel. Maar deze dode reiger in februari woog haast niets meer. Hij was alleen nog maar veren, poten, een snavel en een wijdopengesperd oog. Wat valt er ook in godsnaam te eten voor een reiger, op een besneeuwd stoppelveld met daarnaast een dichtgevroren baggergat?
Dan hebben de reigers bovenop de FEBO op het Stadionplein in Amsterdam het een stuk beter voor elkaar. Ieder weggegooid patatbakje wordt met argusogen in de gaten gehouden. Elke klodder mayonaise, elk uitgespuugd korstje van een grillburger kan een verschil maken tussen leven of dood.
Sommige mensen, waaronder ik, zouden van deze aanblik een beetje treurig worden. Van heroiek is natuurlijk geen sprake meer als je op je knieen moet voor een afgekloven kroket. Dat interesseert die reigers helemaal geen ene moer.
Je hebt wat warms in je mond. Daar gaat het toch maar mooi om.