Wat scharrelt daar op kniehoogte? Wie schuifelt daar zo stilletjes tussen de troep? Het is iets bruins, iets grijs, iets bescheidens en het leeft van niks, nou ja, bijna van niks. Een torretje, een spinnetje, een verdwaald zaadje. Een vogeltje zo onopvallend, dat het nederig stemt: de heggemus. Bij de mensen komen de heggemussen ook voor. Een mevrouw op straat met een grijsbruine regenjas. Of een meneer met een bril en een overkam op de fiets, een trommeltje brood onder de snelbinders. Oh, wat een heerlijk diertje hè! Hij hoort bij Nederland en hij hoort bij ons. In een tuintje met rommelhoekjes, dode bladeren tussen de struiken en een zooitje rottend hout vol met pissebedden, daar woont hij graag.
Hij is zo voorzichtig en zo schuw dat hij bijna nooit tussen de struiken tevoorschijn komt. In de lente durft hij zijn kopje boven de bosjes uit de steken voor een mooi tinkelend liedje. Zachter en eenvoudiger dan het winterkoninkje, maar heel lieflijk. Ik durf keihard te beweren: een tuin zonder heggemus is als een tuin zonder boeken, als een soep zonder ballen, als een man zonder humor. Wat een geruststellende gedachte, dat het onder die saaie taxus, tussen de geraniums, onder die rododendron, bruist van het grijsbruine leven. Eigenlijk zijn die kleuren ook wel mooi, als een oud Schots tweed jasje.
Het valt bijna niemand op dat in bijna elke tuin een heggemus woont. Hoe kan dat nou? Het is pure bescheidenheid. De heggemus is als iemand waarbij je zes jaar lang in de klas hebt gezeten en die je ontelbare keren, elke dag hebt gezien, met wie je gegymnastiekt hebt, wiens spreekbeurten je gezien hebt, met wie je je eindexamen hebt gevierd en waarvan je je toch niet meer kunt herinneren hoe ze heet. Die klasgenoot die nooit veel zei. Die nooit op de gang moest, die hard werkte en die altijd een beetje wegkeek. Zelfs op de klassenfoto is ze haast niet te zien. Hoe heette ze toch ook alweer? Jacqueline? Cindy? Marjolein? Nee, niemand die het nog weet!
Ach ja, de brutalen hebben de halve wereld. Merels, koolmezen, roodborstjes. Iedereen kent ze, maar de heggemus krijgt nou nooit eens aandacht. Helaas wel van de kat, die met twee vingers in de neus binnen vijf minuten alle uitgevlogen jongen opspoort en afvoert. Monter begint de heggemus tot in juli gewoon weer van voren af aan, met het leggen van mooie blauwe eitjes. Enorm goed verstopt trouwens zo’n nest. Ik heb er nog nooit één gevonden. De koekoek daarentegen is er wel heel goed in, bij het tweede broedsel. Later blijkt dat hoe heette ze ook alweer uit jouw klas een enorm spannend leven leidde. Terwijl jij zat te zeuren tegen je beste vriendin of Flipje van 4a, nou wel of niet naar je had gekeken in de pauze, zat dinges in de fietsenkelder stiekem te tongen met jongen X, had wilde weekends en bleek dat ze twee jaar lang een verhouding had met de handbaltrainer.
Waarom denk ik dit? Nou, zo is het namelijk ook met de heggemus. De heggemus is de Xaviera Hollander van de achtertuin. Met grijsbruine regenjas. Je zou het niet zeggen, maar onder die taxus is het een sodom en gomorra. De jaren ’70 zijn er niks bij. En van wie die lichtblauwe eitjes zijn? Ja, niemand die het weet! Toch wordt er goed voor gezorgd. Twee weken worden ze bebroed en naar krap twee weken vliegen de jongen uit. En dan worden ze nog een tijdje gevoerd door vader of moeder, of door oom Henk die opvallend vaak in de buurt hangt. En vader doet net of zijn neus bloedt.