Lies Visschedijk: De worm
• 12-08-2012
• leestijd 3 minuten
Stelt u zich eens voor:
Je wordt als spoelworm-ei gelegd in een dunne darm. Warm, veilig, geborgen. Daar reis je langzaam met de stroom mee, tot je door een gat naar buiten wordt gesmeten. Daar lig je dan. Weerloos. Met honderden broers en zussen, in een zandbak, of in een struik met bloemetjes. Je begrijpt er niks van. En wat nog erger is, je kunt er niet met je broers en zussen over praten.
Niemand weet wat er gaat gebeuren. Maandenlang zit je in onzekerheid.
De bloemetjes aan de struik veranderen in bramen. Je wacht, en wacht.
Uiteindelijk, als je het echt niet meer ziet zitten, en je erover denkt om er een eind aan te maken, komt er een mevrouw langs, een mevrouw met twee honden en een mandje.
Hup! Daar ga je, anderhalve meter de lucht in! Duizenden familieleden blijven achter. Je weet je, zonder handen, vast te houden aan een braam. En hoog reis je door het landschap. Zwaaiend belandt het mandje achterin een stationwagen, naast een labrador en een teckel, gewetenloze roofdieren. Je houdt je muisstil. Met honderd kilometer per uur raas je over de weg, en uiteindelijk sta je stil. De mand zwiept naar een hoge plank.
Alle bramen kletteren in een vergiet. Hier en daar hoor je gekerm. Aha! Je bent niet de enige! Een jonge hooiwagen, en twee kevers komen gruwelijk aan hun einde, want een gigantische waterval stort zich met een donderend geraas over jullie heen. Weer verdwijnen er familieleden. Maar jij niet.
Je klettert in een peilloze witte substantie. Het is yoghurt. Maar niemand heeft jou dat ooit verteld. Toch laat je de moed niet zakken. Omhoog ga je weer, het zwarte gat in. Tanden vermalen alles gewetenloos tot pulp, en je verdwijnt in een lange buis naar beneden. In een kolkende massa vol bijtend zuur schreeuw je het uit, maar je hervindt je kracht. In je lichaam gebeurt er iets. Een wonder. Het bijtende maagzuur zorgt ervoor dat er iets openbarst. Je bent het zelf. Je bent een larf geworden!
Ha, ik lach om maagzuur, denk je nog, maar voordat je alles goed en wel hebt kunnen verwerken, voel je een onweerstaanbare drang om de ruimte te verlaten. Via je puntige hoofd boor je je een weg door de wand van de maag. Dat is geen kleinigheid, maar je klaagt niet.
Aan de andere kant uitgekomen vind je zoekend en tastend, als je geluk hebt, een bloedvat. Pfoeh. Dat reist een stuk sneller. De tocht is lang en ongewis.
Door moet je , maar je klaagt niet. Ineens ben je in een long beland. Je bent moe. Je klampt je vast. Misschien iets te hard en te fanatiek. Dat doe je ook niet expres, zo voel jij dat nou eenmaal. Soms moet je als spoelworm gewoon keihard voor jezelf gaan.
Dat vastklampen van jou irriteert de long wel een beetje.
De mevrouw van de bramen moet erg hoesten. Je schrikt. Ze hoest ze je op, en slikt ze je door. Je hebt een deja vu. Die lange buis en die buik voelen op een rare manier vertrouwd. Je denkt, hier had ik nooit weg moeten gaan. En gelijk heb je. Je gaat ook nooit meer weg.
Maar. Alsof je emotionele achtbaan nog niet lang genoeg heeft geduurd, transformeer je weer. Je wordt een echte spoelworm. Je hebt mezelf gevonden, zo voel je dat. Je gaat wonen in een darm.
Je gaat dingen een plek geven. Je denkt na over alles wat je hebt meegemaakt. Eindelijk kom je tot rust.
Misschien zou je eventueel kunnen beginnen te denken aan het leggen van wat eieren. Maar alleen als het goed voelt, hoor! Uiteindelijk denk je: kan mij het schelen: Ik doe het. Je legt tweehonderdduizend eieren.
En zo begint alles weer opnieuw.
Daarom: om dit arme beest dit gruwelijke leven te besparen, blijf alstublieft uit de buurt van poep. En was die bramen straks even net iets beter dan die mevrouw dat deed.