De verdrietige winterreiziger uit dit gedicht van Wilhelm Mueller is zo droevig dat hij ervan droomt om te bungelen aan een dikke lindentak. En de gedachte aan een linde in de zomer maakt hem nog treuriger. Kom op zeg. Wat is er mooier dan het zonlicht door een lindenblad. Wat zeg ik, door honderdduizenden lindenbladeren. Het mooiste groen, de mooiste schaduw. Het mooiste geluid: Overal zoemen de insecten.
Een metropool van takken, bladeren en beestjes. Hommels, wespen,bijen, kevers, en bovendien een apocalyptische hoeveelheid bladluizen. Het lijkt net de binnenstad van Parijs.
De bijen dragen grote vrachtpakketten nectar en stuifmeel, de bladluizen schijten de boel onder het suikerwater( parkeer je witte cabrio dus nooit onder een lindeboom) en de mieren ruimen de boel graag weer op. Onder de schors worden metrotunnels gegraven door allerhande larven en boktorren. Roofkevers plegen gewapende overvallen.
En gelukkig zit onder bijna elk blad een rode mijt. We hebben het hier over een eenzame mijt met een lange ij. Zo’n chagrijnige Parijse concierge met zwartgeverfd haar en teveel lippenstift en een schort. Als je een lindeblad omdraait, dan zie je haar bijna altijd zitten, in de okselhaar van de nerf.
Ze heeft niet veel vrienden, want iedereen die zich op haar blad begeeft jaagt ze weg of eet ze op. Een groter dierenrestaurant dan de linde bestaat niet. Overal zit men te vreten aan de Parijse lunch. In de bladeren eet de lindenmineermot, erop zitten de luizen, de larven van de galwesp, en een hele zwik vlinders, zoals de mooie lindenpijlstaart, het lekkerste wijf van de stad.
Als de linde bloeit, halen de bijen en de hommels ongans veel stuifmeel en nectar. Die eten thuis. De vogels eten de knoppen, zoals de mus, en de appelvink, ook niet misselijk, ( al moet ik er wel bijzeggen dat ik helaas nog nooit een appelvink heb gezien.) De haas en het wilde zwijn eten de schors.
Vinken, boomklevers en dassen eten zijn zaadjes, reeen en herten eten de twijgen die groeien aan zijn voet.
In de catacomben van de stad is het ook al feest, want daar zitten de veldmuizen op de wortels te knagen. HOUDT HET DAN NOOIT OP? Jawel, soms wel.
Soms is de linde even helemaal klaar met al dat bezoek, en dan doen de winkeliers de rolluiken dicht. Alles gaat op slot.
In harde droge tijden geurt de bloesem wel, maar draagt de bloem geen nectar. Bijen en hommels worden als door een magneet aangetrokken door de zoete geur, maar er valt helemaal niks te halen. Onophoudelijk wordt er gezocht, heel de stad door, af en toe zijn ze even in de war gebracht door die zoete kledder van de bladluizen, maar uiteindelijk vliegen ze zich allemaal dood.
Op een kwade julidag ligt er onder de linde een massagraf van vliegers.
En waarom? Ik weet het niet. Nou ja, er zijn natuurlijk slechtere plekken om te eindigen dan bij onder de groene linde.
Zo eentje van een paar honderd jaar oud, in het Limburgse land, bij een oude driesprong, met een kepelke.
Laat het die wandelaar het maar niet horen.