De benaming Noordse winterjuffer heeft deze libel te danken aan het feit dat hij in Noordelijke gebieden voorkomt, vanaf Japan tot aan Nederland. Overigens is Nederland het meest westelijke land waar deze soort wordt aangetroffen.
De Noordse winterjuffer kan overleven bij – 17 graden. Dat is dankzij een bepaalde vloeistof die in hun lichaam wordt aangemaakt, eigenlijk een soort antivries.
De Noordse winterjuffer behoort tot de pantserjuffers, die worden gekenmerkt door een enigszins glimmend, bronsgroen tot koperkleurig achterlijf. In rust vouwen de winterjuffers de 4 vleugels samen aan een kant van het lichaam. In deze houding warmen ze sneller op gedurende de koelere perioden van het jaar waarin ze ook actief zijn.
Ze eten wat er rondvliegt aan kleine insecten. Ze zullen niet snel iets pakken wat stilzit. Net als andere libellen doen ze ook wel aan kannibalisme, en eten naast kleine soortgenoten, ook wel eens de partner op. Van november tot maart eten ze niet. Zelf zijn ze prooidier voor zangvogels en muizen.
Hun kleuren veranderen in de loop van de tijd. In het najaar zijn ze groener, en zijn hun ogen wat bruiner en in het voorjaar krijgen ze wat mooiere fellere kleuren op hun lijf. Hun ogen worden blauwer in het voorjaar, een teken dat ze geslachtsrijp zijn.