Koos van Zomeren: Het mooiste van mei
• 06-06-2010
• leestijd 3 minuten
Het mooiste van mei was wat altijd het mooiste is van mei: mijn eigen mannetjesorchissen. Dit keer waren het er vier, een nieuw record.
Sinds 2001 woon ik weer in Arnhem, nieuwbouw, ín de stad maar wel een beetje aan de rand ervan. Onder het raam van mijn werkkamer ligt een steil grasveldje dat eens per jaar wordt gemaaid, verder geen onderhoud.
Onderaan dit talud stond in mei 2004, voor mijn gevoel van de ene dag op de andere, een orchidee te bloeien. Prachtig ding, een dichte drom paarsrode mansfiguurtjes. Ik was er verrukt van en dacht dat het een voorbijgaand verschijnsel zou zijn.
In 2005 bleef zijn aanwezigheid inderdaad beperkt tot een rozet van grondbladeren – en dertig centimeter verderop bleek nog zo’n rozet in de vegetatie te liggen. Geen bloei dus. Maar in 2006 wél – twee van die orchideeën! Toen heb ik er deskundigen bij gehaald. Na wat vijven en zessen kwam Orchis mascula uit de bus.
Volgens het handboek komt de mannetjesorchis uitsluitend voor in Zuid-Limburg, vroeger betrekkelijk talrijk, inmiddels zeer zeldzaam. Maar bij mij staat hij dus gewoon onder het raam, in Arnhem, in de schaduw van een appartementengebouw.
Nu kijken we elk jaar in maart met spanning uit naar het verschijnen van de grondrozetten, een paar grotere, een paar kleinere, doorgaans een stuk of tien. Al snel kun je zien welke zich opmaken om te gaan bloeien en welke bestemd zijn voor de reservebank.
Nummer 1, de oudste, de stoerste, de kleurigste, is mijn favoriet. Die heeft de uitstraling van een Romeinse veldheer. Die gaat wel vijftig centimeter kaarsrecht omhoog. Maar het is natuurlijk ook erg stimulerend om nummer 1 genoemd te worden.
Nummer 1 bloeide dit jaar voor de zesde keer. Nummer 2, een beetje een vreemde snuiter, houdt hem sinds 2006 trouw gezelschap. Nummer 3, een wat spichtige verschijning, heeft alleen in 2008 meegedaan. En nummer 4, ook een kleintje, alleen in 2009.
Maar dit jaar zijn, de eindeloos uitgestelde lente ten spijt, naast 1 en 2 de nummers 5 en 6 verschenen. In totaal dus vier exemplaren. Al met al kun je nu wel zeggen dat nummer 1 indertijd als verkenner of voorbode van een heuse populatie mannetjesorchissen heeft gefungeerd.
Ik wéét dit overigens allemaal omdat ik elk jaar de positie van die orchideeën ten opzichte van elkaar uitmeet en inteken – alsof je achter je huis een klein sterrenstelsel in kaart zit te brengen. Daarbij noteer ik ook de bloeidatum, de hoogte die ze bereiken, de afmeting van de bloeiwijze en andere bijzonderheden.
Blijft de vraag hoe dit plantenvolkje hier gekomen is. Mogelijk hebben we in onze kleding (of de vacht van de hond) zaden meegesleept uit de Alpen. Maar zaad alleen is niet genoeg. Er komen bij orchideeën ook bepaalde schimmels kijken, én bepaalde bacteriën om het hele zaakje aan de gang te krijgen. Mogelijk hebben wij (of de hond) zo’n heel complex meegesleept uit de Alpen. Maar dan nóg – de bodem moet geschikt zijn om de planten te ontvangen; precies genoeg water, precies genoeg zon, precies de goede mineralen, het luistert bij orchideeën heel nauw. Nee, minder dan een wonder mag het niet heten.
En dat uitgerekend onder míjn raam! Natuurlijk, als ze ergens anders hadden gestaan, er was misschien iemand anders geweest om dat te zeggen: en dat uitgerekend onder mijn raam. Maar of zo iemand dan ook een column in Vroege Vogels had gehad?