Advocaat van de natuur en spreekbuis van het milieu.

Koos van Zomeren: Het mooiste van april

  •  
02-05-2010
  •  
leestijd 3 minuten
  •  
Het mooiste van april: vissen die met stenen aan het slepen waren. Achteraf kan ik het zelf ook nauwelijks geloven, terwijl ik het toch met mijn eigen ogen gezien heb.
Het was Frank Spikmans die vroeg of ik belangstelling had voor paaiende rivierprikken. Frank doet vissen voor de in Nijmegen gevestigde onderzoeksorgani-satie RAVON.
In ons land zijn maar vijf paaiplaatsen van rivierprikken bekend en die zijn ieder jaar maar goed een week in gebruik. Dus wij naar een gehucht achter Gennep. We deden lieslaarzen aan, klommen in de plaatselijke beek, bogen ons hoofd onder het gewelf van een mooi stenen bruggetje, en daar lagen ze al!
Wat meteen opviel was het voortdurend wuivende bewegen van die palingachtige lijven, pakweg 30 cm lang. In feite zwommen ze met de snelheid van de stroom tegen de stroom in. Vergelijk het met een biddend torenvalkje.
Als larven zitten rivierprikken drie, vier jaar lang ergens stekeblind in de modder. Na hun metamorfose laten ze zich, in dit geval via Niers en Maas, afzakken naar zee. En daar blijkt het nut van hun mondschijf. Op plaatjes ziet dat eruit als een boorkop, zoiets als waarmee ze in Amsterdam de Noord-Zuidlijn aanleggen; wel wat kleiner.
Ze zuigen zich vast aan een passerende vis, verbeteren hun grip met vlijmscherpe tandjes en beginnen de wond uit te diepen met een verbeende tong. Zo leven ze; wij noemen dat parasitair – wij vinden dat je pas aan een dier moet beginnen als je het hebt doodgemaakt.
Na een jaar of twee gaat een rivierprik op de terugweg. Zijn darmstelsel wordt dan afgebroken, heel de vis is gericht  op het volbrengen van de reis, in dit geval via Maas en Niers naar een beekje bij een gehucht achter Gennep. Ze arriveren al in het najaar en ze paaien pas in april – tot de dood eropvolgt.
Het waren dus eigenlijk terminale dieren die we wuivend in het water zagen liggen. We stonden er met onze neus bovenop. Ze hadden niet gemerkt dat wij eraan kwamen, of het kon ze niet schelen. En ik moet zeggen: voor terminale dieren maakten ze een verdraaid vitale indruk.
Een paar keer gebeurde het dat er zich een vastzoog aan een steen om die opzij te leggen, of zelfs met een krachtige kopbeweging opzij te gooien. Ik had dus ook kunnen zeggen dat ik vissen met stenen had zien góóien, maar dan was mijn openingszin nog ongeloofwaardiger geweest.
Stenen zo groot als een aardappel.
Paringen. Wíj herkennen een vrouwtje aan een blaasvormig verdikking van de tweede rugvin. Het mannetje grijpt haar in de nek, wat je in de natuur wel vaker ziet, en hun lichamen kronkelen even woest om elkaar heen, wat je in de natuur ook wel vaker ziet. Naderhand waaiert het vrouwtje nog wat met haar staart – het is de bedoeling dat eitjes niet óp maar tússen het zand komen te liggen. Want dat vergat ik nog te vertellen: die stenen moeten aan de kant om een bedje te kunnen opmaken in het fijne zand dat eronder ligt.
Onder het eerste bruggetje: vier rivierprikken, onder het tweede bruggetje geen, onder het derde bruggetje zes. Waarom onder bruggetjes? Omdat de bedding daar een beetje wordt samengeknepen, wat de stroomsnelheid verhoogt.
Frank zei dat prikken in onze systematiek van het dierenrijk een aparte klasse vormen. Dat heb ik thuis even nagekeken en inderdaad: de klasse der kaakloze vissen. Primitief, zeggen wij. Oeroud, betekent dat – zeer beproefde levensvormen. Rivierprikken doen al honderden miljoenen jaren wat wij ze hebben zien doen – alleen waren er in het begin natuurlijk nog geen bruggetjes.
Foto rivierprik: Jelger Herder
Onderste foto van rivierprik met steen: Willem Kolvoort
Delen:

Praat mee

onze spelregels.

avatar
0/1500
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.

Altijd op de hoogte blijven van het laatste nieuws?

Maandag, woensdag en vrijdag versturen wij je alle informatie uit de radio en tv-uitzending en het laatste internetnieuws.