Toen ik in Rotterdam uit de trein stapte was het langgerekte ‘pieeeuw’ van een spreeuw het eerste wat ik hoorde. Op de bovenleidingen zag ik her en der een spreeuw zitten. De zon scheen door die prachtige nieuwe stationskap en de spreeuwen vlooiden zichzelf, ze schudden met hun vleugels en zongen zorgeloos. De spreeuwen die hier in 2012 het geluid van opensissende treindeuren nabootsten, waarmee ze passagiers aan het lachen maakten, waren er niet meer. Wel waren er andere spreeuwen. Inmiddels zijn die er ook niet meer. Ze mogen er niet langer zijn van het spoorbedrijf. Want tussen de plastic flesjes, chipszakken en koffiebekertjes vindt NS spreeuwenpoepjes niet netjes staan. Met de felle flitsen uit een laserlamp worden de vogels verjaagd.
De spreeuw gaat al een tijd achteruit in ons gesteriliseerde land. Dan vinden ze eens een plek waar ze goed gedijen en de mensen niet eens tot last zijn, maar zelfs tot vreugde... en dan moeten ze weg! NS, wees blij met deze feestelijke zangers, de lichtpuntjes op het station. En stop met die laserspelletjes. Dat is nog goedkoper ook!
Spreeuwen zingen al in september. Ze zingen vervolgens de hele winter door, vooral op zachte, zonnige dagen. En zelfs op sombere dagen blijven spreeuwen onbekommerd zingen, om met Thijsse te spreken. Thijsse had een afbeelding van spreeuwen als ex-libris, het plaatje dat mensen in hun boeken plakten, toen boeken nog een benijdenswaardig bezit waren. Onder de spreeuwen had Thijsse ‘onbekommerd’ geschreven. En onbekommerd zijn die vogels zeker. Spreeuwen zijn het zonnetje in huis. En uit huis. Ze zitten vaak op een nok of boven in een boom goedgemutst te neuriën, af en toe onderbroken door hoge piepjes, snavelklapjes en dat uitgerekte ‘pieeeuw’. Dat klappen met de snavel lijkt op het klepperen van ooievaars. Spreeuwen proberen met hun geluiden indruk te maken op vrouwtjes. Maar of ze zich daarvan bewust zijn? Ik denk dat ze het gewoon fijn vinden om te neuriën, te pruttelen, te zingen en te fluiten. Zeker in de winter, als ze nog niet aan broeden denken.
Toen ik de trein terug nam, stond ik in Rotterdam te wachten op een verlaten perron. Ik hoorde weer het zachte gezang van een spreeuw. Hoewel spreeuwen soms voor schreeuwlelijkerds worden uitgemaakt, zijn ze allesbehalve dat. Ze zingen meestal tevreden, maar ingetogen. Opdringerig zijn ze niet, laat staan schreeuwerig.
Over de perrontegels kwam een spreeuw aangestapt. Hij liep vlak voor mij langs. Daarbij keek hij me aan. Dat deed hij niet van opzij, zoals een duif zou doen. Spreeuwen hebben hun ogen voorop hun kop, net als mensen. Ze kunnen ermee langs hun snavel turen en detecteren dan de piepkleine gaatjes in het gras waaronder ze emelten vinden, de larven van langpootmuggen. De spreeuw liep vastberaden verder, naar een veel interessantere reiziger. Die stond een donut te eten. Daar posteerde de spreeuw zich eens onbekommerd voor ’s mans voeten. Er viel een kruimel voor zijn snufferd en prompt voegden zich er nog drie spreeuwen bij. In een halve cirkel stonden ze om de kauwende reiziger, alle vier verwachtingsvol omhoog turend. Even later pikten ze de kruimels uit het servetje dat de eter op het perron liet vallen.