In de jaren zeventig was het slecht gesteld met de kerkuil: in heel Nederland waren toen nog maar enkele tientallen broedparen. Dankzij de inzet van Johan de Jong en honderden vrijwilligers zit het aantal broedparen nu rond de 2000.
Maar deze roofvogelsoort kent nog steeds veel bedreigingen. En er zijn nog steeds vrijwilligers nodig die helpen bij de bescherming van de kerkuil.
Verspreiding
De kerkuil met zijn 35 soorten is over een groot deel van de aarde verspreid. Ze komen voor in open en half-open landschappen. In bergachtige gebieden is de kerkuil zeldzaam en hij ontbreekt op die plaatsen waar ’s winters gemiddeld meer dan 40 dagen sneeuw ligt met een minimum hoogte van 7 cm. In Nederland komen twee ondersoorten voor:
1.Tyto alba guttata
De hartvormige vrijwel witte gezichtssluier is rond de zwarte ogen roodbruin tot lichtbruin gekleurd. De vleugels zijn asgrijs met oranjebruin, overspikkeld met langwerpige, zwart-witte druppelvlekjes, die vanaf de bovenkop naar de vleugeldekveren steeds groter worden. Verder zijn de grijze partijen fijn dwarsgestreept. Over de slag-en armpennenlopen duidelijke brede dwarsbanden van oranjebruin en grijs. De staart heeft dezelfde tekening. Borst- en buikzijde zijn oranjegeel tot donkerbruin, gespikkeld met donkerbruine, ruitvormige vlekjes. Bij het uitslaan van de vleugels is de spikkeling ook te zien op de lichtgekleurde ondervleugels. De poten zijn tot aan de tenen bedekt met witte haren.
Toch is het een lichtgekleurde vogel die vooral in de vlucht een bijna witte indruk maakt.
2. Tyto alba alba
De onderzijde van deze soort is volledig wit met kleine stippels en vlekken. Ook de bovendelen zijn veel lichter (grijzer) van kleur. De lichte vorm (T.alba alba) is zeldzaam in ons land.