Jan Wolkers was niet katholiek maar sinds zijn jeugd was hij geboeid door het katholieke geloof. Waarom waren katholieke mensen zoveel opgewekter, hartelijker en vergevensgezinder dan de vreugdeloze gereformeerden die hem omringden. 'Ik geloof dat ik maar katholiek word', zei hij wel eens schertsend, vooral als we in België waren geweest.
Hij was dan meteen Sint Franciscus geworden. Want zo voelde hij zich als we in een koude winter het laantje insloegen naar ons volkstuinhuisje op Amstelglorie en de koolmezen, die op hem gewacht hadden, boven zijn hoofd met hem meevlogen van struik naar struik tot aan het tuinhek. Nog voor de kachel aanging, deed hij de openslaande deuren van het tuinhuis open en strooide brood, pinda's en stukjes appel op het bevroren gazon voor zijn hongerige vrienden.
Toen we op Texel gingen wonen kon hij zijn voederdrift, zoals wij dat spottend noemden, helemaal botvieren. Hij vond het zonde om voedsel weg te gooien en omdat hij nogal ruim insloeg was er altijd veel eten over. Zomer en winter voerde Jan de vogels. Het eerste jaar de eenzame jonge stormmeeuw die vaak op een paal van het hek stond en soms op de schoorsteen. Die stortte zich met een kreet naar beneden wanneer Jan naar buiten kwam met een plastic teiltje geweekt stokbrood.
De zwarte merel met de geeloranje snavel die altijd op een tak van de moerbeiboom zat en de keuken inkeek met een scheef kopje en glinsterend zwart brutaal oog. 'Komt er nog wat van?' zodat je bij weer en wind, in het halfduister of bij krakende vorst naar buiten moest om stukjes brood voor hem te strooien. De kraaien die Jan met oneindig veel geduld zover had gekregen dat ze binnen het hek van onze tuin kwamen eten.
Het laatste jaar van zijn leven nam ik de taak van het voederen der dieren op me. Het storten van etensresten voor de kraaien en vervolgens fluiten 'je moet wel fluiten hoor, anders komen ze niet', en het ophangen van de vetbollen aan de bezemsteeldunne ginkgo's vlak voor het raam. Vroeg in het voorjaar kwam er opeens een grote bonte specht van de vetbollen eten, een juweel van een vogel met een scharlakenrode onderbuik en een scharlaken vlek in zijn nek en zwart witte veren. En even later zijn vrouwtje. Ze bleven komen zodat ik de hele op het eiland aanwezige voorraad vetbollen moest aanschaffen. Van de ene dag op de andere kwam alleen het mannetje. 'Ze zijn vast aan het broeden,' zei Jan. En dat klopte. Ergens in juni zat opeens de vader met zijn rode sjaal om met twee jongen met rode petjes op, alsof ze voor ze naar een wedstrijd van Ajax gingen nog even kwamen snacken, op de vetbollen.
'Als ik dood ben gaat alles gewoon door,' zei Jan altijd. En zo is het. Nog steeds trekt er in de herfst een soms minutenlang durend lint van ganzen langs de horizon, schuift als het gesneeuwd heeft waggelend een schuwe houtsnip uit de struiken weg, hoor je in het voorjaar het melancholieke getwitter van de elegante staartmezen en vliegen de merels in ziedende vaart langs het huis in de broedtijd. En soms flitst er een prachtige scharlakenrode vlek langs en klinkt even later het aangename houtige geroffel van de bonte specht.